‘Ik vond het gezellig, Dion. Echt gezellig, en ook zo onverwacht.’
Ik glimlach en knik haar toe, ik kan niet anders dan beamen dat het gezellig was met mijn oma op stap te zijn. En dat is meestal onverwacht.
Dan bel ik haar op en na een kort gesprek stel ik dan voor ergens naartoe te gaan. Een keertje naar de Media Markt (ze heeft niets met technologie maar kan er net als ik toch rondneuzen), naar de Food Court in Breda, naar Fort Altena… gewoon even de deur uit.
Ik kom dan voorrijden met mijn auto, toeter kort en dan komt ze naar buiten. Voor een vrouw die al een eind in de zeventig is kan ze nog een hoop zelf.
Ze wandelt kilometers op een dag (‘t dekske rond) kookt nog zelf en met haar elektrische fiets zoeft ze overal naartoe. En als ze iets verder wil dan hoeft ze maar een van haar kinderen of kleinkinderen te bellen en halen we haar op. Ik kom meestal na een korte aankondiging.
Tijdens de reis naar onze eindbestemming hebben we het over koetjes en kalfjes. Over hoe haar leven verloopt, en het mijne, hoe ze genoten heeft van bezoek over de dag en wat ze allemaal nog wil doen. En we hebben afgesproken dat we ooit weer en keer naar Terschelling gaan.
Laatst waren we op een zondag wezen lunchen op Fort Altena. Een aanrader overigens. Lekkere gerechten, goed betaalbaar. En ook toen hadden we het over koetjes en kalfjes. Maar die gesprekken worden steeds vaker overschaduwd door de dood. Want hoe hard het ook is om toe te geven; dood gaan we allemaal wel eens. En momenteel heeft mijn oma de beste papieren om als eerste te gaan. Vooral omdat mijn tante (haar dochter) al heengegaan is lijkt het een kwestie van tijd voor ook mijn oma gaat.
Ze is allemaal al bezig met dingen te regelen voor die dag. Wat er allemaal moet gebeuren, wie er wat moet doen. De kleinkinderen moeten de kist dragen, dat ligt in elk geval vast. Ze wil een simpel steentje op haar graf, geen opzichtig bouwwerk, normale kleren naar de begrafenis. Ik spreek al die dingen met haar af en eis ervoor terug dat ze in elk geval een warme week in de lente of zomer uitkiest om heen te gaan. Ik heb nu te vaak staan kleumen op een begraafplaats.
Als ons geld verbrast is zijn we het allebei ook weer zat. Ik wil naar huis, zij wil naar huis. We hoeven het niet te weten van elkaar, maar we weten dat wanneer het erop zit we graag alleen willen zijn. We hebben het geweldig gehad, maar het is fijn als we weer thuis zijn.
Ik breng haar dan ook netjes naar huis en wanneer ze in de voordeur mij uit staat te zwaaien toeter ik weer een paar keer voor ik Rijswijk uit rij.
Altijd speelt dan door mijn hoofd wat ze vroeger altijd zei;
‘Als jullie ouder zijn, en jullie hebben een auto dan komen jullie hier en zeggen jullie: “oma, kom dan gaan we ergens naartoe.”’
Ik lachte er toen om, maar ik doe het nu wel. Ik kom en dan gaan we ergens naartoe.
Ik hoop dat die warme zomerweek nog een tijdje op zich laat wachten, want ik heb nog genoeg plaatsen waar ik haar mee naartoe wil nemen.