Ineens ligt die daar. En ik weet zeker dat ze er eerst niet lag.
Tussen de mensenbenen door bestudeer ik dit wonderschone object, een onderwerp van gedichten en verhalen. Men vernoemde oorlogen ernaar en het heeft zowel te maken met geluk als verdriet.
Ingepakt in plastic, voorzien van linten. Het had een valentijnsgeschenk kunnen zijn. Een teken van liefde en affectie, van adoratie en aanbidding. Maar nu ligt het hier op de koude vloer in een koude ruimte. Nog steeds is het mij omgeven met raadsels. Sommige mensen stappen er onhandig overheen om de kist even aan te raken. Ik weet zeker dat het er eerst niet lag.
Er wordt iets naast gelegd, een brief. Van deze afstand kan ik die niet lezen. Maar het heeft mijn interesse ook niet. Het is dat andere wat mijn aandacht heeft en blijft houden. Ik begin er een heel verhaal omheen te bedenken. Misschien is het van een geheime aanbidder geweest. Iemand die een allerlaatste groet wilde brengen aan degene die hij (of zij) van een afstand bewonderde.
Met welke intentie koopt iemand zoiets en laat het hier achter. Wie verzint dat? En waar komt het vandaan? Van ver weg, of van dichtbij? Was het goedkoop, was het duur? Tientallen vragen en tientallen verklaringen waarvan ik van geen enkele weet of ze waar zijn. Het is tijd om te gaan staan, een beetje onhandig struikel ik naar de trappen en laat mijn oog over de kist gaan, de foto waarop mijn tante nog staat te lachen. Zich van geen kwaad bewust. Haar hond naast haar.
Achter uit de kerk klinken al geluiden van koffiekopjes en schoteltjes. Gesprekken fladderen door de ruimte. Mijn blik zakt naar beneden en ik bekijk het nog even. Dan wend ik mijn blik af.
Maar zelfs achter in de kerk kijk ik soms om. Terwijl ik koffie drink kijk ik naar de kist eenzaam en verlaten voor in de kerk. Alsof er een onzichtbare grens is tussen de levenden en de doden. Maar ook dat ding ligt erbij. Het hoort niet meer bij de levenden.
Als ik de grens overga en terugloop naar de kist moet ik de aandrang bevechten het op te pakken en mee te nemen. Maar het is niet van mij. Of voor mij.
De laatste keer zie ik het op de begraafplaats. De plek waar het eindigt. De plek waar we haar moeten laten gaan. Een laatste toespraak, onderbroken door een vliegtuig dat over vliegt. Ik vind het symbolisch. De begrafenis van prins Bernhard had ook een vliegtuig. En een vliegtuig is vrij, net zo vrij als de ziel van zij die overleden zijn. Zelfs de lichte hagelregen die ons even doet kleumen vind ik symbolisch. Droge tranen.
Een laatste rondje als afscheid, en daarna weg. De warmte in. Pas in de auto denk ik er weer aan. En besef ook dan pas het symbolische vergelijk. De overeenkomst en het unieke van zij die we net aan de hongerige aarde hebben geschonken en dat ding wat in mijn gedachten is...
Prachtige bloemen rond de kist. Rode boeketten, witte bloemstukken. Ze ademen de geur van afscheid en verdriet. Maar geen enkele was zo mooi als jij. De prachtige, eenzame, onbekende en onbeminde rode roos.