Toen we nog koninginnedag vierden en dat op de dertigste april viel was het voor mij altijd het begin van een “koninklijk” weekje. In mijn jeugdjaren geloofde ik namelijk dat dat de week was waarin de koningin en familie uit het paleis ontsnapten om een week lang met het volk bezig te zijn. Natuurlijk zijn ze andere weken in het jaar ook bezig. Maar deze week in het bijzonder.
Eerst koninginnedag, vier dagen later de dodenherdenking met als afsluiter de bevrijding. Een soort nationaal weekje waarin de lol niet op kon. Behalve met de dodenherdenking natuurlijk. Ik nam de dodenherdenking als klein kind altijd heel serieus. De twee minuten stilte waren heilig, al snapte ik toen niet echt waarom. Ik begreep dat het iets te maken had met mensen die dood waren gegaan in de oorlog. Nou, doodgaan was (en is nog steeds) niet fijn, en in de oorlog zijn een hoop mensen doodgegaan, dus natuurlijk ben je stil!
Mijn obsessie ging zelfs zo ver dat ik suggereerde om bij mijn toentertijd nog jonge broertjes de monden dicht te plakken om ervoor te zorgen dat ze echt geen enkel geluid zouden maken. Misschien maar goed dat mijn ouders dat mijn slapende broertjes niet aandeden. Het heeft alsnog een hele tijd geduurd alvorens ik besefte dat de twee minuten stilte geen verplichting was maar een keuze. En dat er genoeg mensen zijn die ervoor kiezen om dan niet stil te staan bij de gevallenen.
Door de jaren heen is de reden waarvoor wij stil zijn ook verwaterd. Ging het vroeger over de gevallenen tijdens de tweede wereldoorlog. De officiële tekst luidt nu: “Tijdens de nationale herdenking herdenken wij allen - burgers en militairen - die in het Koninkrijk der Nederlanden of waar ook ter wereld zijn omgekomen of vermoord sinds het uitbreken van de tweede wereldoorlog, in oorlogssituaties en bij vredesoperaties.” bron: wikipedia.
Dat is een hele hap. Maar hoe erg ik het ook vind voor de rest van de gevallenen en gesneuvelden blijf ik denken aan de tweede wereldoorlog en de gevallenen. Daar zijn al een hoop mensen om te gedenken: de Joden die omgekomen zijn in vernietigingskampen of door executiecommando’s, de Nederlandse en andere geallieerde soldaten die ons land weer hebben bevrijd, de normale burgers die door welke manier dan ook de dood hebben gevonden door fouten of door gevechten en de verzetsstrijders die hielpen waar ze konden.
Ik woon zelf in de A van Drielstraat. De A is kort voor Arie. Arie van Driel was een line-crosser die in de nadagen van de tweede wereldoorlog met gevaar voor eigen leven de frontlinie doorkruiste. Het front liep toen namelijk ten zuiden van de Bergsche Maas, op de zuidoever van die rivier zaten de geallieerden, in het noorden was het nog bezet gebied. Dit doorkruisen deden line-crossers door het onontgonnen gebied van de Biesbosch in te gaan en zo de Duitsers en hun controles te ontwijken. Op hun, vaak nachtelijke, tochten smokkelden deze verzetsmensen van alles mee. Van onderduikers of gestrande soldaten in bezet gebied, tot informatie en kostbare goederen. Niet zelden kwam er een van de line-crossers om.
Zo ook Arie van Driel, hij werd opgemerkt en gevangengenomen door de Duitsers. Hij werd meegenomen, waarschijnlijk gemarteld en uiteindelijk op dertig april 1945, met de eindstreep in zicht, gefusilleerd. Ik ben er trots op, en vereerd, dat ik in de straat woon van een echte held, iemand die is gestorven voor onze vrijheid, om het mogelijk te maken dat ik dit kan schrijven en voor de hele wereld te lezen is. Daarom ben ik twee minuten stil, elk jaar weer.