Laatst moest ik naar de tandarts. Het was een normale halfjaarlijkse controle en dat is altijd reden om iets in de stress te schieten. In de twee weken voor ik word verwacht op de dependance van de Gestapo zorg ik ervoor dat ik extra vaak poets. Nog even snel met een ragertje tussen mijn tanden door ga en wat meer mijn mond spoel dan anders. Ik ben niet zozeer bang voor de tandarts. Maar wel voor de rekening die volgt wanneer er is geboord, of getrokken.
Toen ik dus eenmaal aan de beurt was bij de bekkenbeul voelde ze met het haakje, ze schraapte over de porseleinen oppervlakken. Stak het af en toe in waar ze een gaatje vermoedde. En kondigde aan dat er niets hoefde te gebeuren. Opgelucht kroop ik weer overeind van de stoel. Pas toen begon de pijn: ‘Je hebt bijna vakantie zeker?’ Ik gromde: ‘Nee, nog zestien weken.’
Daarna door naar de volgende martelgang. De mondhygiëniste. Deze verbouwt mijn mond altijd grondig, zelfs als de tandarts aangaf dat er niets aan de hand was. Ze is een heel bouwleger in haar eentje terwijl ze met boren, zagen en sloopapparatuur in mijn mond gaat om tandsteen weg te halen. De uiteindelijke marteling is een keihard ragertje dat ze tussen elk kiertje en gaatje steekt. Soms zelfs recht in mijn tandvlees. Ik heb al heel wat pijnen gehad, oorpijn, kiespijn, een haspel op mijn hoofd, gevallen met de fiets. Maar wat zij voor elkaar krijgt is van een andere orde. Wanneer ze, na een martelgang, een nieuwe afspraak inplant komt het nog pijnlijkere gedeelte: ‘Zo, bijna vakantie?’ Ik zuchtte en blies onbedoeld wat bloedspettertjes in het rond. ‘Nee, nog zestien weken.’
De volgende dag kwam er een vrachtwagenchauffeur op de zaak. Vrolijk als altijd baande hij zich een weg naar het kantoor en bleef even staan om te kijken hoe ik aan het werk was. ‘Bijna vakantie zeker!’ riep hij mij toe. ‘Nee, nog zestien weken.’ Hij keek mij even geschrokken aan. ‘Jezus.’ Mompelde hij. ‘Dat denk ik ook elke keer als iemand het aan mij vraagt.’ Bevestigde ik. Want wanneer het hele land op vakantie lijkt, en ik als professioneel filerijder mijn vak niet meer kan uitoefenen werk ik door. Pas wanneer de files weer beginnen neem ik mijn vakantie.
Normaal is dat eind september. En dan is het holiday á casa. Lekker thuis, lekker goedkoop, lekker uitslapen en lekker laat naar bed. Vroeger ging ik meestal een weekje naar Vlissingen om de zilte herfstwind door mijn haren te voelen en langs het strand te banjeren. Maar dat is de laatste jaren ook niet meer. Mijn vakanties zijn dat ik hele dagen mijn huis niet uit kom en de tijd vul met dingen van het moment. Het is jaren geleden dat ik voor het laatst echt op vakantie ben geweest.
Maar dit jaar is anders. Toen Thom bekend maakte dat hij ging verhuizen naar Curaçao werden er meteen plannen gemaakt om hem te gaan opzoeken. Oftewel; om daar vakantie te gaan vieren. Het plan werd uiteindelijk opgevat door zijn, en mijn, broer Thygo, zijn vrouw Hanneke, zijn (en mijn) moeder en oma. Uiteraard betekent dit dat Fedde ook op sleeptouw moet. Een paar weken geleden werd de daadwerkelijke datum geprikt waarop we zouden gaan. De eerste twee weken van november.
Daarna werd de vakantieplek besproken. Dit was het werk van Thygo omdat de rest daar niet bedreven in is. En ik als vakantieleek al helemaal niet. De kosten werden flink opgeschroefd de keuzes tussen vliegmaatschappijen gemaakt en steeds meer details uitgestippeld. Men zegt wel eens dat de voorpret het leukst is. Ik, en mijn bankrekening, delen die wijsheid niet. Fedde heeft moeten zitten voor zijn eerste paspoortfoto’s, en ik tel intussen af. Nog twaalf weken. Zucht.