Een paar jaar geleden was ik op Terschelling. Het Waddeneiland boven de Friese kust en ik heb goede herinneringen aan dat eiland. Ik omschreef het toen als het land van ooit. Een soort sprookjeswereld waarin alles simpel lijkt. De namen van de plaatsen zoals West, Midsland, Oostrum. Plekken die je precies vertellen waar je bent op het eiland en waar je naartoe moet als je een bepaalde richting op wil.
Nu ben ik voor het eerst de Grote Plas overgestoken naar Curaçao. De tropen tegemoet. Over de slechte internetverbinding lees ik de verhalen over oprukkende vorst in Nederland en het advies te krabben voor je de auto in stapt. Iets waar ik mij bij dertig graden geen voorstelling van kan maken. En aan de ene kant mis ik dat wel een beetje. Die eerste vorst, dat magische moment dat je manisch los kan gaan op je ruiten.
Maar ik zit hier in wat ik altijd, een beetje denigrerend, omschreven heb als de “Overzeese Gebiedsdelen”. Omdat het nog wel bij Nederland hoort, maar niet echt. Onze koning is ook hun koning, maar onze eerste minister is niet hun eerste minister. Al heeft onze eerste minister wel wat te vertellen bij hun eerste minister. Het ligt een beetje moeilijk om uit te leggen. Op een avond zag ik de Karel Doorman aan de kade liggen, de Nederlandse vlag fier wapperend in de wind, mij vertellend dat dit wel Nederland is. Maar niet helemaal.
Want het is geen Terschelling. En dat is wel iets wat ik ervan verwacht had. Bij Terschelling had ik dat puur Hollands, Nederlands historisch en nostalgisch gevoel. Het gevoel dat ik mij bevond in een wereld die ooit was, waar mensen leefden en woonden en werkten. Dat het Nederland was voor… voor er iets veranderde. Voor de zware industrie op kwam zetten, voor de Deltawerken werden voltooid. Een tijd dat geluk nog heel gewoon was.
En hier, op een van de Overzeese Gebiedsdelen voel ik dat niet. Het is een beetje ongemakkelijk. Er zijn inderdaad Nederlandse invloeden. Er is een Nederlandse radiozender, en vooral plaatsnamen hebben een Nederlands tintje. Willemstad, Westpunt. Maar er zijn genoeg plaatsnamen waar je met de beste wil van de wereld geen betekenis uit kunt halen. Er kan inderdaad Nederlands gesproken worden, maar als je over straat loopt hoor je vooral het Papiaments.
Maar vooral de kloof tussen de mensen is duidelijk. In de mooiere huizen zie je Nederlanders zitten, blanke mensen. Maar wanneer je over de wegen van het eiland rijdt en de huizen, die ik niet beter kan omschrijven dan krotten, langs de weg zie staan met roestende auto’s en zwerfhonden, weet ik dat in die huizen geen blanken wonen. En dat komt toch onverwacht aan. Op Terschelling was deze scheiding er niet, en hier wel. En dat op een plek die ergens wel Nederlands aandoet.
Maar er zijn genoeg positieve punten te benoemen. Op Terschelling zijn enkel stugge mensen. Ze praten zelden met vreemden. Daar steekt de warmte en hartelijkheid die je hier ervaart schril bij af. Iedereen noemt elkaar “dushi” en het duurde even voor ik besefte dat ik niet uitgescholden werd maar dat het een normale aanspreekvorm is. Toen ik dus eenmaal mijn vooroordelen over de Wendy van Dijk show: Ushi en Dushi van mij had afgeschoven durfde ik de barvrouw ook zo aan te spreken.
En ergens is het land van Ooit niet ver weg. Voor het eerst in jaren betaal ik weer met guldens, en ik heb in mijn hele leven nog nooit zo veel guldens in mijn portemonnee gehad. Verder zijn Terschelling en Curaçao 9000 kilometer bij elkaar vandaan en is er te veel verschil om die twee te vergelijken. Maar het vergelijken van Curaçao met Curaçao komt een andere keer.