Een jaar geleden was ik op het eiland Curaçao. Wanneer je het weer van vooral het begin van de afgelopen week ervaart ga je terugdenken aan plekken waar je het iets beter hebt ervaren. En Curaçao was zo’n plek. Een brandende zon met palmen en een azuurblauwe zee. Of lekker bakken aan het zwembad. Dat ik de derde dag met een rug die aanvoelde als verbrand leer rondliep vergeten we maar voor het gemak. Of de kiezelstrandjes die het deden aanvoelen alsof je voeten werden opengehaald aan de scherpe stenen. Het snorkelen en kijken naar schildpadden kan dan weer op warmere gevoelens rekenen.
Op het lijstje van hoogtepunten van die vakantie staat zeer zeker ook een trip die ik deed met mijn broertjes. Niet naar een of andere bar of uitgaansgelegenheid. Maar naar een hotel. Een hotel dat al gesloten was en ooit “Plaza Hotel” heette. Een van de hoogste gebouwen van Curaçao met de fundering in het water van de oceaan en aan de monding van de haven. Vlak achter het gouverneurspaleis.
Ik zeg dat het ooit zo heette, want het was gesloten. Failliet. De taxateurs waren langs geweest en de hele inboedel stond in de verkoop. Talloze mensen renden van hot naar haar om dingen te bemachtigen die ze zouden kunnen gebruiken of doorverkopen. En daartussen liep ik ervaring op te doen. Een herinnering creëren.
Verlaten hotels en afgebrokkelde beschaving zijn een dankbaar onderwerp voor films, games en verhalen. En hier was ik er getuige van hoe de grandeur te grabbel werd gegooid. De lobby was duidelijk ooit het toonbeeld geweest van luxe. Een glanzende vloer, versierde ventilatoren aan het plafond, een binnentuin en een houten receptie. De vloer was nu vuil. De ventilatoren bewogen zwakjes door de zeewind die door de open deuren en ramen naar binnen woei. De zithoekjes die er ooit hadden gestaan waren meegenomen of in beslag genomen door mensen die een slaatje wilden slaan en prullaria te koop hadden gezet. De geur van vocht en verval overal aanwezig. En dat terwijl het hotel nog maar een paar maanden dicht was.
In het verduisterde casino schroefden Chinezen een pokertafel uit elkaar, in een zijgang stonden gokkasten weg te roesten. Het zwembad met terras waren leeg en vervuild. Hier waren ooit mensen geweest die vakantie vierden. Die daarvoor hadden gespaard en ernaar hadden uitgekeken. Nu was dat niet meer.
Ik vind het altijd vreemde verhalen. In Egypte wordt af en toe nog een stad ontdekt. Een verzameling huizen waar ooit duizenden mensen moeten hebben gewoond. Maar die al eeuwen, of millennia, onder het zand begraven ligt. Hoe zijn die vergaan? Er moet ooit iemand zijn geweest die als laatst het licht uit heeft gedaan. Waarom zijn ze verlaten? Het is eenzelfde verhaal met de ruïnes van de Inca’s en de Maya’s in centraal en zuidelijk Amerika. Ook daar zijn de steden ooit verlaten om vergeten te worden. Iemand is gestopt met stofzuigen of het bijhouden van het onkruid en toen waren ze er niet meer. Vergeten om nu weer ontdekt te worden. De namen opgeslokt door de eeuwigheid.
Dan rest de vraag; wat zal ons lot worden? Zullen onze wereldsteden ook ooit herontdekt worden? Zal Rotterdam over een paar eeuwen al worden onderzocht door archeologen? Zullen onze begraafplaatsen geplunderd worden om de lichamen tentoon te stellen in een museum? Wat blijft er van ons over? Een paar jaar geleden was er een documentaireserie die verhaalde over dit onderwerp. Of beter: wat als de mens nu massaal zou verdwijnen, in rook opgaan. Wat blijft er dan over van onze steden? Ik welke mate zullen ze verdwijnen en wat zal er over tien, honderd, duizend of een miljoen jaar nog te zien zijn van onze hoogstandjes.
Het is een jaar geleden dat ik in dat hotel was. En met mijn nu witte en onverbrande armen, rug en benen besef ik dat alles voorbij gaat. Misschien dat je naam nog een paar jaar blijft voortleven na je dood, daarna is het er niet meer. Maar misschien is het er om ooit weer ontdekt te worden.