De zogenaamde donorwet is aangenomen. Een initiatief welke vanaf het begin al weinig kansen werden toegedicht heeft het uiteindelijk toch gehaald door middel van een paar kleine aanpassingen. Pia Dijkstra mag trots zijn op wat ze heeft bereikt voor de mensen die zitten te springen om organen. Voortaan is iedereen automatisch donor, tenzij je aangeeft het niet te willen of je familie bezwaar maakt.
Ik ben al sinds mijn achttiende donor. Eén van de eerste dingen die ik deed op het moment dat ik meerderjarig werd was het invullen van een toegezonden donorcodicil. Ik was er stiekem een beetje trots op toen ik alle vakjes aanvinkte. Je lichaam gaat maar één leven mee, en als dat leven voorbij is dan heb je niets meer aan wat er in je lichaam zit. Ik niet in elk geval. Maar misschien zit er nog iemand te wachten op een hart, beetje vervet, maar werkt nog goed. Of een stel longen, nooit gerookt.
Simpel gezegd: als ik de pijp uit ga mogen ze alles van mij hebben. Wat ze niet kunnen gebruiken gooien ze maar bij het klein chemisch afval of de groene container. Die zijn gratis! Ik vind het iets romantisch, op een macabere manier, dat zelfs wanneer ik er niet meer ben mijn hartje alsnog de tiktok doet. Of dat een blinde ziel kan zien door mijn ogen. Maar er zijn ook mensen die er niet zo over denken.
Mensen die blijkbaar nog iets van plan zijn met hun organen wanneer ze het hoekje om zijn. Of die gewoon niet willen dat een ander leven wordt verbeterd wanneer het hunne ophoudt. Die zich verzetten tegen deze wet omdat ze te dom zijn zichzelf uit te schrijven, of denken dat hun nabestaanden ze zullen offeren aan de grote orgaangod. Puur om wraak te nemen. Ik heb daarover reacties gehoord van mensen die zeggen dat ze dan ook geen organen meer mogen krijgen. Als je niet van plan bent te geven zul je ook niets ontvangen.
Dat gaat er bij mij niet in. Ik heb mijn organen ter beschikking gesteld aan IEDEREEN die er eentje nodig heeft. Ze mogen ze pas gebruiken wanneer ik ze niet meer nodig heb, hopelijk duurt dat nog een tijdje. Maar ik ben zelfs bereid om mijn hart te geven aan iemand die niet bereid is het zijne te doneren.
Stel je voor dat ze in een ziekenhuisbed liggen. Hun codicil met het keiharde “nee” in de hand terwijl hun eigen rikketik niet zo luid meer tikt. Al vasthoudend aan het nee hopen ze dat de arts of zuster binnen komt om te zeggen dat ze een ander hebben gevonden. En die komt, uiteindelijk. ‘Er is een meneer overleden, hij was heel knap om te zien, fors aan de maat. Maar zijn hart past bij u!’ De nee-man natuurlijk blij dat hij naar de OK gereden wordt en daar zijn nee-hart laat verruilen voor mijn ja-hart.
Na een paar weken revalideren stapt onze nee-man met mijn ja-hart naar buiten. Ik gun het hem, eerlijk. Dat hij zijn leven weer kan oppakken, dat hij de frisse lucht kan ruiken. Het lawaai van verkeer kan horen. De hoop dat hij weer aan het werk kan…
En dan gun ik hem ook de hartaanval van mijn ja-hart in zijn nee-lijf. Lekker puh!