Nu de winter weer neer lijkt de dalen over ons landje en het bloed bij de meeste mensen gaat koken bij de gedachte te kunnen schaatsen op natuurijs is het moeilijk voor te stellen dat het een week geleden nog lekker weer was. Natuurlijk geen shirtweer met afgeladen Zandvoort. Maar gewoon lekker. Voor de tijd van het jaar. Het was die zondag dat ik mij terugvond bij mijn oma in de tuin. En ik was niet alleen, mijn moeder was er, net als Thygo, Hanneke en natuurlijk ook Fedde.
Vijftien maanden en hij loopt! Het is al lang voorspeld en telkens werd de datum naar achteren geschoven. Er werd gezegd dat hij zou lopen voor we op vakantie zouden gaan in November. Daarna dat hij zou lopen voor de vakantie voorbij was, voor zijn verjaardag, voor Sinterklaas, voor Kerst, oud en nieuw. Maar eind januari begon hij ineens te lopen. En hij is er nooit echt mee gestopt.
De kunst begint steeds meer vastigheid te krijgen. Leken zijn stappen eerst nog op die van een dronken zeeman aan boord van een bokkend schip, langzaam maar zeker komt er kracht en snelheid in. Ik heb al gezegd dat we blij mogen zijn dat hij nu pas leert lopen. Want op de manier waarop hij overal naartoe stapt lijkt het mij een nachtmerrie om achter hem aan te moeten jagen tijdens de vakantie. Vooral in een park waar nogal wat zwembaden waren, en jonge kinderen en zwembaden zijn geen goede combo.
Omdat het zulk lekker weer was besloten we een wandeling te maken door het Almbos. Van het huis van mijn oma is het maar een paar honderd meter lopen. Wel de drukke Almweg oversteken, en daarna een woonwijk door om uiteindelijk tussen de bomen te geraken. En daar was ik mijn richting even kwijt. De voetbalvelden zijn gegroeid en de oude appelbomen zijn vervangen door nieuwe dus ik herkende niet direct waar ik was. Tot ik een bekend stukje gras zag.
We waren, vlak na een kort paadje van de nieuwbouwwijk, aan het einde van het Kabouterlaantje. Tenminste… waar het Kabouterlaantje ooit was. Toen mijn oma nog aan de Almweg woonde was het namelijk simpel om de weg over te steken en dan direct het Almbos in te gaan. De nieuwbouwwijk was er toen nog niet en de hoofdingang was het Kabouterlaantje. Aan dit pad van aangestampte aarde stonden hoge, stevige bomen met knoestige uitstekende wortels.
Net als in het liedje van het kabouterbos. Het was voor mijn kinderbrein niet moeilijk om voor te stellen dat langs dit laantje inderdaad huisjes stonden. In het mos, verscholen tussen de neergedaalde herfstbladeren en gevallen takken. Beschermd tegen de elementen door het bos zelf, de struiken en het mos.
Ik weet nog dat mijn oma mij emotioneel opbelde om te vertellen dat het Kabouterlaantje niet meer bestond. Het was omgeploegd, de bomen waren gerooid om plaats te maken voor de nieuwe wijk waar we net doorheen waren gelopen. Toen vond ik dat alles behalve interessant. Ik was het geloof in kabouters verloren.
Maar toen ik Fedde, de dronken zeeman, met trefzekere stappen door het bos zag banjeren moest ik toch even slikken en denken aan de magie en mystiek die hij niet zal kennen. De opstekende wortels, de fantasie dat er kleine huisjes waren waar de kabouters in de avond met hun kaarsjes bijeen kwamen. De tranen van de verdreven kabouters. De herinnering aan een Kabouterlaantje.