Het was van de week weer vijf december. Ik heb in het wintergedicht van die dag al uitgelegd waarom ik deze datum speciaal vind. Maar het zijn natuurlijk niet alleen ideeën in een fantasiewereld die het speciaal maken. Het zijn ook de herinneringen die ik eraan heb, want vroeger was Sinterklaas natuurlijk heel speciaal. Ook voor mij.
Achteraf bezien is het natuurlijk onzin dat je iets als Sinterklaas ooit als werkelijkheid hebt kunnen zien. Het is de grootste kolder die er is. Een oude man die, gratis en voor niks, cadeautjes uit komt delen. Die elk jaar met een stoomboot uit een warm land naar hier komt met een stel clowns die Pieten genoemd worden. Maar goed, ik geloofde er heilig in en was wanneer de intocht gevaar liep door criminelen of onvoorziene omstandigheden dan ook serieus bezorgd over het lot van de hele onderneming.
Mijn moeder vertelde elk jaar trouw hoe haar droom van Sinterklaas aan stukken was geslagen. Dat ze had gezien dat de Goedheiligman dezelfde schoenen droeg als haar vader. En tot overmaat van ramp vond ze de tekeningen die zij en haar klas hadden gemaakt voor Sint Nicolaas in het gootsteenkastje.
En elk jaar luisterden wij ook trouw. Maar mijn geloof wankelde niet. Toen ik iets ouder begon te worden was ik het hele jaar door een nuchtere atheïst. Maar zo rond de tijd dat de boot met schimmel aan wal zou komen was ik een rotsvaste gelovige. Zelfs wanneer mijn ouders doorheen het jaar hints lieten vallen dat het niet de krasse knar was die de cadeautjes bracht, maar zij.
Vandaar dat het gedichtje van woensdag niet uit de lucht gegrepen is. Pakjesavond was een dolle boel waar vrienden van mijn ouders ook welkom waren. En ik weet zeker dat ik een keer voor het raam heb gezeten in de hoop een glimp van de Sint op te vangen. Ik kon uiteraard niets zien, maar wanneer ik de Sint zou zien dan zouden de cadeautjes ook snel komen.
Achteraf hoorde ik dat onze Sint van dienst onze buurman Aat was. Die maakte er in elk geval een spektakel van door hard op de voordeur te bonzen en daarna naar binnen te komen. Hem zelf zagen we niet, maar wel een hand in een handschoen door de kier van de deur die met een ongelooflijke kracht pepernoten in het rond strooide. Die hand jaagt mij nog altijd angst aan, vooral omdat ik (zelfs met deze kennis) nooit heb geweten hoe die zomaar binnen kon komen en weer kon verdwijnen. Laat ik in elk geval zeggen dat ik de angst van de koning begrijp toen die “mene tekel” op de muur geschreven zag worden.
Maar dat was toen. Na mijn zevende heb ik het geloof in de Sint verloren. Vooral omdat ik op pakjesavond een keer naar de zolder ben gegaan en zag hoe mijn moeder cadeautjes aan het inpakken was voor mijn broertjes. Sint zou niet langskomen en dat vond het tweetal geen fijne boodschap zodat in allerijl de kerstcadeautjes werden gekannibaliseerd.
Eén geloof blijft in elk geval wel rotsvast overeind. Elke vijfde december vraag ik preventief vrij. Want mocht de oude baas toch bestaan en zien hoe stout ik het afgelopen jaar ben geweest mag ik vast en zeker mee naar Spanje! Costa Del Snol here we come!
En zo niet dan pak ik hem lekker terug en versier ik de zaterdag nadat hij weg is mijn tuin en boom. Leve de kerst!