Ik heb een voorliefde voor de donkere dagen van het jaar. De tijd dat de lichten aan gaan en dat het buiten koud is. Hoewel ik het herfstlicht de mooiste lichtval ter wereld vind kunnen ook de donkere dagen mij bekoren. De toch vreemde warmte die je voelt, de erwtensoep, de verwarming en de extra dekens. Het zijn momenten om te vieren en te koesteren. Je komt inderdaad niet veel buiten, maar wanneer er een bleek zonnetje staat ga je toch een rondje lopen om dan met koude, rode wangen binnen te komen in je verwarmde huis.
Het is het seizoen waar er warme chocomel mét slagroom gedronken mag worden. Dat je kaarsjes aansteekt in de avond, je jezelf op koude dagen nog een keertje omdraait en je nog een paar seconden langer onder de douche blijft staan omdat het warme water zo heerlijk stroomt over je rug. Dat je een trui aandoet over je shirt en een beetje weemoedig kijkt naar de vroeg zakkende zon. Kortom: niets anders dan lof.
Tenminste, zo is en was het altijd bij mij. Ik aanbad het duister van de winter om bovenstaande redenen. Ik vond de verzuchting dat de winter wel eens voorbij mocht zijn en de blijdschap dat de dagen weer gingen lengen iets voor… andere mensen. Voor een oudere generatie. Ik rekende mijzelf daar niet toe. De winter was mooi, de winter was prachtig.
Tot ik een tijdje geleden in mijn auto door het duister reed. Ik had de dijkroute tussen Sleeuwijk en Werkendam gekozen omdat ik het hoge water wilde zien. Maar in het donker van de vroege avond was daar geen sprake van. Ik weet ook niet of het daardoor kwam maar ik kreeg ineens een soort walgend gevoel. Het verrekte duister: het mocht van mij wel weer licht worden in de avonden. Dat het zonnetje nog net aan de horizon zou staan, dat de heerlijke warmte weer door zou dringen in huis, lijf en leden.
En daar schrok ik van. Ik had dat nog nooit gedacht. Mijn gedachten gaan altijd andersom. Ik vier een feestje wanneer de dagen gaan korten en de zon als een oranje bal aan de hemel staat in de vroege avond. Dat deed ik normaal. Nu ineens verlangde ik naar de lente, en naar de zomer. Ik wilde weer in mijn tuin kunnen zitten en de frisse lucht inademen. Ik wilde weer onder een dunne zomerdeken. En wat verlangde ik ernaar om zonneschijn te zien in de avond.
Ik wilde weer over straat kunnen lopen, een ijsje eten op het terras van een ijssalon en een fris biertje kunnen pakken op een ander, naastgelegen terras. Meisjes in wat luchtiger kleding zien rondparaderen en bovendien geen storm en kou meer!
Juist dat wat ik nooit wilde. Misschien ben ik ouder aan het worden dat ik het duister zat ben. Er zijn nu eenmaal dingen die je anders gaat zien en doen als je ouder bent. Zo lustte ik vroeger geen koffie, maar is het tegenwoordig een van mijn meest gedronken dranken. Net als sla en tomaten die ik pas heb leren eten toen ik het ouderlijk huis verliet. Dus misschien moet ik accepteren dat ik het donker ben gaan haten en het licht ga omarmen.
Dus kom maar op lente en zomer! Ik wil mijn barbecue naar buiten kunnen rijden en weer half verbrande rauwe hamburgers eten. In de zon zitten en de ramen openzetten voor frisse lucht! Weg met de winter!