Vaak vergeet ik in wat voor een prachtige omgeving ik eigenlijk woon. Werkendam mag dan de schrik zijn van de regio, maar het is een prachtig dorp met vele gezichten. Wanneer ik het dorp binnen kom, of verlaat, is de fietsbrug een soort stadspoort. Maar ook weer niet, omdat er aan beide kanten alleen maar akkerland te bespeuren is. En de muur van de poort is niet meer dan een oude slaperdijk. Eentje die al tientallen jaren geen water meer tegen heeft hoeven houden en zo langzaam tot een dode letter in het landschap verwordt.
Maar in Werkendam zelf heb je de nieuwe wijken, waar ik het dus niet over wil hebben. Er zijn de arbeiderswijken, waar ik woon. Rijbouw van na de oorlog, geconcentreerd rond wat vroeger het industriële hart van het dorp was. Maar de kern van het dorp heeft ook veel schoonheid. Die vindt je dan vooral als je goed kijkt.
Als ik naar het centrum liep volgde ik altijd de weg door het park, langs het schippersinternaat waarna ik over een weg en een plein uitkwam op de Hoogstraat. Maar ik ben erachter gekomen dat rond dat plein vele kleine steegjes lopen die elk hun eigen charme hebben. Zo heb ik de “oudheidskamer” ontdekt. Ik weet niet wat het is, maar er staan een hoop oude dingen in de tuin, onder een afdakje. Met een beetje fantasie zie je een smid aan het werk, druk in de weer met zijn hamer en balg om spijkers te slaan, of een hoefijzer in het koude water te steken.
Dat wandelen, zoals iedereen van mijn leeftijd die alleen wandelt, doe ik met oordopjes in. En het liefst met keiharde blèrende muziek. Terwijl gitaren, drums en zangers mijn trommelvliezen naar de knoppen werken loop ik door de straten. En in mijn beleving is het om mij heen stil. De auto’s maken geen geluid, de wind ruist niet. Ik begeef mij in een stilleven, een bebouwd maar levend landschap. Een schilderij dat steeds verandert.
Op een zondag is het mooi, maar vooral in de nacht. Wanneer de deuren sluiten en de lichten uitgaan is het schimmenspel van de lantaarnpalen een lokker voor mysterie en avontuur. Mijn favoriete wandelroute voert over de dijk. Terwijl ik rechts van mij oude vissershuisjes en monumentale appartementencomplexen aan mij voorbij zie trekken is het links enkel zwart. Alleen de weerkaatsing van het licht op het water van de gebouwen en lantaarnpalen aan de overkant van de rivier verraden dat er iets is in dat zwart.
Grote rivierschepen ploegen zich intussen een weg over de verduisterde Merwede, in de stilte die ik in mijn doofheid aan ze toeschrijf. De wens van de stilte maakt uiteindelijk mijn gedachten en mijn malende hersens ook stil. Tot het idee geboren wordt dat ik een liefdesbrief ga schrijven aan mijn verfoeide en vervloekte woonplaats.
Een liefdesbrief over de nacht, over wandelen maar vooral de zelfverzonnen stilte.