Van de week hakte ik de knoop door. Ik ga weer een verhaal naar een uitgever sturen. Maanden werk, waarvan het schrijven zelf nog wel het minste was. Het was lezen, fouten ontdekken, opschrijven, verbeteren, weer lezen proeflezen. Kritiek ontvangen, kritiek overwegen, aanpassen, opnieuw lezen, fouten opschrijven, en aanpassen. En daarna twijfelen. Is het wel goed genoeg?
Toen ik begon te werken aan het verhaal vond ik het goed genoeg en nam ik mijzelf voor dat dit naar een uitgever zou gaan. Dat ik eindelijk iets zou doen. En tijdens het lezen had ik soms ook het idee dat ik iets in handen had. Maar terugkijkend… Twijfel is een doodsteek die ik eigenlijk moet zien te vermijden. Maar het is lastig. Jaren geleden stuurde ik ook een manuscript op naar een uitgever en dat kreeg ik terug met de boodschap dat het niet binnen hun profiel paste. Ondanks dat ik vroeg om meer informatie en een beoordeling bleef het stil.
En dat was een jeugdverhaal, iets waarin ik redelijk thuis ben, al zeg ik het zelf. Al sinds mijn kindertijd werk ik aan een reeks die ik “het Keizerrijk” noem. Een serie over een land op een andere planeet bevolkt door tieners. Het eerste deel ontstond per ongeluk, maar daarna kreeg ik er plezier in en begon ik aan een tweede deel. Langzaam maar zeker legde ik een pad uit met plotlijnen, gebeurtenissen en personages. Aangezien ik op mijn elfde was begonnen aan het eerste deel en het derde deel voltooide op mijn achttiende was er een duidelijk verschil in kwaliteit.
Elk deel leerde ik weer nieuwe dingen. De geplande verhalen werden gewijzigd, veranderd en opgedeeld. Uiteindelijk volg ik nog ruwweg dezelfde lijn die ik rond mijn twaalfde had uitgestippeld. Maar dat is meer een leidraad. Voor de rest is alles anders. Ik kan niet zomaar meer mensen dood laten gaan, er moet een reden zijn voor een actie, en op die actie moet weer een reactie komen.
Ik moet eigenlijk de vroegere delen van het keizerrijk herschrijven, maar werk alleen maar verder. Momenteel ben ik bezig met het twaalfde deel en nog altijd voeg ik delen bij. Maar waar het vroeger een jaar duurde om een verhaal te voltooien kan ik het tegenwoordig in een half jaar, of korter. Deel elf was een volwaardig verhaal en kostte slechts 87 dagen. En tussendoor werk ik ook nog voor deze zaterdag en voor de krant en maak ik af en toe ook nog korte verhaaltjes.
Maar het verhaal dat ik nu op heb gestuurd is een verhaal voor volwassenen. Is mijn schrijfstijl goed genoeg om de aandacht van een volwassene vast te houden? Heb ik het niet te kinderachtig gemaakt? Of misschien juist te veel volwassen? Als ik zelf, bijvoorbeeld, Tomas Ross lees weet hij lange zinnen aaneen te rijgen. Een techniek die ik niet kan en waarvan ik niet weet of ik het wel toe wil passen.
Toen ik woensdagavond de envelop in had gepakt en in de bus deed had ik een gevoel van zelfoverwinning. Ik het afgelopen jaar had ik een hoop stappen gezet en dit was een stap richting mijn ultieme droom, een schrijver te worden van verhalen. Net als elke stap was het wikken en wegen. En nu stel ik mijzelf ook kwetsbaar op. Iemand anders gaat lezen in wat ik heb geschreven, wat ik bij elkaar heb gefantaseerd. Het is een beetje kijken in mijn ziel.
Toen ik de envelop had gepost toostte ik dan ook op de hoop op een goede afloop, maar vooral op zelfoverwinning. Champagne en chocolade in de hoop dat het goed zou komen en bovendien op het verslaan van het spook van de twijfel. Een schouderklopje dat ik eindelijk durf wat ik tot nu toe niet heb aangedurfd. En nu hopen, bidden en wachten dat de champagne en chocolade goed besteed waren.