Afgelopen woensdag was het vijf jaar geleden dat de “ramp” met de MH17 plaatsvond. Ik heb het persoonlijk liever over een aanslag, of een moordpartij. Maar het is natuurlijk een ramp dat bijna driehonderd mensen, die niets met de opstand in het oosten van Oekraïne te maken hebben en alleen maar op vakantie wilden zomaar uit de lucht geschoten werden. De rouw waarin het land werd gedompeld was ongekend. Nooit eerder had ik meegemaakt hoe Nederlanders zich op deze manier verenigden. Normaal is er een succesvol sporttoernooi voor nodig. Maar iets triest als dit was nieuw. Op de dag dat de lichamen aankwamen, na een week touwtrekken en een emotionele speech van Frans Timmermans voor de VN, draaiden alle radiozenders stemmige muziek en werd er een minuut stilte ingelast. De lichamen werden met militaire eer, voor het oog van hoogwaardigheidsbekleders, één voor één uit de vliegtuigen naar de stoet rouwwagens gedragen. Koningin Máxima greep naar haar zakdoek en depte haar ogen. De tranen van Maxima zijn altijd een indicator dat het serieus is. Als zij huilt treurt de natie, dat deed het op haar bruiloft, dat deed het nu ook.
Het was dan ook een klacht toen ik die avond bij mijn moeder ging eten waarom ik mijn zomergedicht niet over de MH17 had gedaan. Dat heeft een simpele verklaring. Ten eerste schrijf ik de gedichten in de maanden voor de zomer. En dan is de MH17 vrijwel uit het nieuws. Ik had dus geen gedicht klaarstaan voor deze gebeurtenis. Ten tweede heb ik in mijn agenda een overzicht gemaakt met de te plaatsen gedichten. En bij de planning had ik geen rekening gehouden met deze herdenking.
Nu ging het mijn broertje, die de klacht uitte, niet zozeer om de MH17. Het ging hem om het feit dat ik een aanklacht had gedicht tegen roken. Het gedicht, “Verdoemden van het Aardse Bestaan” was oorspronkelijk bedoeld als een observatie van rokers. Hoe zij zich buiten de samenleving plaatsen en eigenlijk, destructief, bezig zijn. Het was geen aanklacht tegen hun recht op kanker, maar dat is in mijn familie lastig duidelijk te maken.
Mijn hele familie rookt. Alleen ik en Fedde, om logische redenen, niet. Mijn oma heeft gerookt, en ik nooit. Ik heb ooit één trekje genomen. Dat moest toen wel. Het was nieuwjaarsnacht, ik had wel vuurwerk maar geen lontjes om het vuurwerk mee aan te steken. Om het veilig te houden moest ik bietsen voor een sjekkie bij mijn vader. Ik kreeg één pijl de lucht in. Maar toen ging de sigaret uit. Het logische moest gebeuren; ik moest roken om ‘m aan te houden.
Dat viel zo tegen dat ik de sigaret heb weggegooid. Liever mijn klauwen eraf dan die smaak nog één keer in mijn mond krijgen! Mijn handen heb ik overigens nog, en sindsdien heb ik alleen maar een sigaret aangeraakt wanneer iemand ergens naar binnen wilde en ik buiten zou blijven wachten.
Maar als verstokte niet-roker heb ik een vreemde relatie met roken en rokers. Zo vind ik sigarettenlucht niet vervelend. Het enige vervelende is dat het in je kleren gaat zitten, in je haar en in je spullen. De geur van verschaalde rook kan ik dan ook niet verdragen. De geur van een normale sigaret, of zelfs van tabak heb ik geen probleem mee. Toch mag er bij mij in huis niet gerookt worden. Dit vanwege die lucht die overal in blijft zitten, die maakt dat elke paar jaar de muur gewit moet worden.
Om mijn bezoek niet helemaal weg te jagen heb ik een speciale rookkamer. Dat is de zitkamer en dat is een hele fijne kamer om te zitten. Want rokers mogen dan stinken, zich bij weer en wind naar buiten laten jagen en chagrijnig zijn wanneer ze niet kunnen of mogen roken. Het zijn wel altijd de gezelligste groepjes. En alleen al dat maakt de kamer zo speciaal.