Als kind had ik weinig met vuurwerk. Thuis hadden wij sterretjes, en dat was het enige waar wij mee mochten spelen. Ik heb nooit over straat gelopen met een kenmerkende schoudertas om links en rechts rotjes te gooien. Anders dan mijn leeftijdsgenoten van toen. Vuurwerk was, als we het al hadden, iets voor mijn vader. Niet waar wij mee mochten spelen.
Dat veranderde toen de familie van mijn moederskant bij elkaar kwam en mijn neef uit het noorden zowaar vuurwerk mee nam. En ons ook een paar pijlen gunde. Ineens was mijn angst voor de pyrotechniek verdwenen en maakte het de kwajongen in mij wakker. De babypijltjes vlogen alle kanten op.
Daarna heb ik nog een paar jaar vuurwerk gekocht. Een paar pijlen, een paar potten. Knalvuurwerk heb ik ook eens geprobeerd. Maar dat was niet mijn ding. De boem is leuk, maar het is niet mooi. Het geeft geen sprookjesgevoel zoals een leuke vuurpot dat kan. Mijn hele interesse in vuurwerk ben ik verloren toen ik volwassen was, en dus ook wijzer had moeten zijn. Mijn gefabriceerde standaard, een fles, viel om met een werkende pijl. En in plaats van het lot te accepteren besloot ik de fles rechtop te zetten.
De vonken spoten uit de achterkant van de pijl en blakerden mijn rechterwijsvinger. Sindsdien is de huid ter hoogte van mijn kootje ongevoelig en eeltachtig. Er is nooit een dokter aan te pas gekomen. Maar ik had het gehad met vuurwerk. Ook omdat ik leerde dat het zonde van het geld was. Toen ik op mijzelf ging wonen heb ik vuurwerk definitief afgezworen. De beste manier waarop ik de eerste dag van het jaar vier is door uit te slapen. En ik wil zeer zeker niet uit bed worden gehaald door buren die vinden dat ik moet meehelpen met opruimen. Daarom kijk ik liever hoe anderen hun centen de lucht in knallen.
Maar dan alleen op oudejaarsavond. Helaas is dit een boze droom, ik woon in Werkendam. En er zijn mensen die de afsteektijden erg ruim nemen. Het komt niet zelden voor dat ik midden augustus overeind in bed zit. Het is dan warm en de ramen van de slaapkamer staan wijdopen. In de ochtend word ik gewekt door fluitende vogels, in de nacht door vuurwerk. Stiekem hoop ik dan dat er een vinger, of misschien een ander belangrijk orgaan, mee is gegaan met de explosie.
In de dagen na kerst is het helemaal erg. Mijn katten kijken mij angstig aan bij elke knal, in de hoop dat ik er iets aan kan doen. Maar bij een onverwachte knal kan ik ook niets anders doen dan een geschrokken sprongetje maken. En kwaad worden. Er zijn wetten en regels, en die zijn duidelijk. Je mag vuurwerk afsteken van zes uur in de avond oudejaarsdag, tot twee uur in de ochtend nieuwjaarsdag.
En blijkbaar zijn klootzakken, want dat zijn het, niet in staat om om te gaan met die regels. Als ik te hard rij krijg ik een boete, met een beetje pech. Maar het is de wet dus je rijd niet te hard. Ik stop voor zebrapaden, betaal netjes als ik klaar ben met mijn aankopen. Ik zorg ervoor dat ik mij aan regels houd. Maar misschien, of wellicht, ben ik een uitzondering. Want deze mensen overtreden de wet. En het is niet dat er veel aan gedaan lijkt te worden. Er zijn mij in elk geval geen verhalen bekend van vuurwerkslachtoffers die in de dagen vóór oud en nieuw een vinger verliezen en er een boete voor krijgen. En dat zou in mijn ogen wel moeten, zo leer je dat gedrag af!
Er zijn wetten en regels. In de samenleving, en dus ook voor vuurwerk. En die regels zijn duidelijk. Maar als we de regels gaan negeren zijn we niet beter dan de apen in de jungle die stront naar elkaar smijten. Ik hoop dus dat de mensen die zich netjes aan de regels houden de jaarwisseling goed doorkomen. En ik hoop dat de idioten die mijn week vergallen met hun kloteknallen een paar vingers minder hebben.