Als wij het in Nederland hebben over “de oorlog” dan hebben we het altijd over de tweede wereldoorlog. De laatste oorlog die is uitgevochten op Nederlandse bodem. Het is dit jaar tachtig jaar geleden dat deze oorlog begon in Europa, en volgend jaar tachtig jaar geleden dat de oorlog aanbrak voor Nederland. Maar wij focussen ons liever op de vijfenzeventig jaar vrijheid en de offers die gebracht zijn door moedige soldaten. De slag om Arnhem, hoe euvel ook, is en blijft een daad van heldenmoed waar duizenden jongens hun leven voor gaven.
Na de tweede wereldoorlog heeft Nederland vooral meegedaan in samenwerkingsverband. Er gingen inderdaad troepen naar Korea, maar wij waren niet de enige. Net als Libanon, Irak, Afghanistan, Bosnië en Kosovo. Er is echter één bekende oorlog waar Nederland, en bijna het hele westen niets mee te maken wilden hebben. Een oorlog die zorgde dat de grote bondgenoot de Verenigde Staten in vreemd vaarwater terecht kwam en waar protestliedjes over geschreven werden.
Dit is uiteraard de oorlog in Vietnam. Ik leerde die oorlog voor het eerst kennen toen ik een jaar of zeven was en wij thuis naar de filmmusical Hair keken. Ik vroeg aan mijn vader waarom er gevochten moest worden en zijn enige antwoord was: “omdat Vietnam communistisch wilde worden.”
Als zevenjarige heb je niet het begrip van communisme en kapitalisme. Laat staan dat er een isme is. Door de tv, en een beetje geschiedenis, heb je op die leeftijd al wel een begrip van oorlog. Niet van de doden die er vallen. Maar je beseft dat er een goede kant is en een slechte kant. En dat de goeden tegen de slechte vechten. En goed en slecht zijn heel duidelijke lijnen. Iemand is goed omdat die goed is; die krijgt cadeautjes van de Sint, die haalt nooit of zelden kattenkwaad uit. En slechte mensen willen cadeautjes stelen van de Sint en halen de hele tijd kattenkwaad uit. Clown Bassie is natuurlijk uitgezonderd van die laatste stelling, want die is goed ondanks zijn kattenkwaad.
Dat mensen elkaar dood wensen omdat ze in iets anders geloven, of omdat ze iets anders willen zijn is een heel abstract begrip. Niemand is zomaar slecht, maar wat ze denken maakt ze slecht. Dit is iets wat je als zevenjarige in de jaren negentig niet begrijpt. Misschien tegenwoordig met allerhande aanslagen en onverenigbare ideologieën wel. Maar dat zou ik niet weten omdat ik geen zeven meer ben.
Jaren later keek ik Hair opnieuw. Nu een stuk beter op de hoogte van de oorlog in Vietnam en de hippiecultuur die er rond de muziek geschapen wordt. En tot mijn verrassing was de laatste scène mij al sinds mijn zevende bijgebleven. De hoofdpersonages staan hier rond het graf van een van hun kameraden. Deze werd, per ongeluk, naar het oorlogsgebied gestuurd en kwam samen met tienduizenden nooit meer werkelijk thuis.
De manier waarop de troepen ernaartoe gestuurd worden barst al van de symboliek. Hoe ze beseffen dat ze worden weggestuurd om een land te verdedigen dat enkel in politieke hersenspinsels bestaat. Hoe legervliegtuigen met geopende laaddeuren de soldaten op lijken te slokken in het duister. De overgang van dit nummer naar het nummer en de scène rond het graf is vrij direct te noemen en wordt weer gevolgd door een protest voor het Witte Huis.
Waarom ik hierover schrijf? Een bekend reisbureau en touroperator met vliegtuigmaatschappij gebruikt het laatste nummer, Let The Sun Shine, als muziek voor het verkopen van vluchten naar de zon. Een nummer welke wordt gebruikt bij een indringende conclusie van een verhaal over de ontdekking van de jaren zestig wordt op deze manier vrolijk. En als ik de twee boodschappen met elkaar vergelijk weet ik niet zo goed wat ik ervan vinden moet.