Quarantaine. Ooit was het iets voorbehouden aan huisdieren, of andere dieren, die vanuit verre landen naar hier kwamen. Ik associeerde het daar vooral mee. Misschien ook iets voor mensen die naar gebieden waren geweest waar een heel besmettelijke ziekte heerst. Tijdens SARS of Ebola. Dat waren nog eens tijden!
Toen ik vorige week donderdag ineens pijn in mijn keel voelde was ik ervan overtuigd dat het begonnen was. Hoe ik het opgelopen kon hebben was mij een raadsel, maar daar gingen we. Ik moest hoesten, niesen. In mijn angstige fantasie zag ik al hoe ik naar de IC gereden werd om er in een lijkzak weer uit te komen.
De volgende dag voelde ik mij niet veel beter. Maar ik had corona toch heftiger verwacht. Als ik corona had. Voor een deel was ik er namelijk van overtuigd dat ik eigenlijk was aangestoken door de media. Dat ik inderdaad last had van mijn keel, maar vooral van de angst dat er iets met mij aan de hand is. Placebo’s en overtuiging zijn soms een krachtiger middel dan werkelijke medicijnen. Een van mijn favoriete verhalen van Donald Duck is hoe hij in bezit komt van een lunchroom en een speciale saus krijgt van een zwerver die hij een broodje geeft.
Deze saus is niets meer dan een kruidenmengsel van zout, peper en azijn. Maar de mensen zijn ervan overtuigd dat het iets speciaals is. Tot oom Dagobert de tent overneemt en, door zijn gebrek aan overtuiging, niet dezelfde emotie en smaakbeleving weet op te roepen. En de media heeft nu eindelijk zo lang geroepen dat het bij mij blijft plakken. Of is het zo? Want ben ik inderdaad niet vaker aan het hoesten? Beter het zekere voor het onzekere nemen; quarantaine!
Ik deed dus mijn best om zo weinig mogelijk met andere mensen in aanraking te komen. Ik kon niet naar de overburen, waar ik elke zondagavond koffie ga drinken. Vandaar dat ik dinsdag maar koekjes voor ze gebakken heb. En ook een paar koekjes voor mijn oma, ik was toch bezig. Een brief erbij waarom ik voorlopig even niet meer langs kon komen bij de overburen.
Maar behalve die momenten is quarantaine een hele saaie boel. Ik zat op gegeven moment zo vaak aan de computer, of de telefoon of de televisie dat ik misselijk werd van de schermen en hoofdpijn kreeg. Of was het dan echt de gevreesde corona? Ik ging lezen, muziek luisteren. Schrijven. Ik keek uit om mijn column te doen; menselijk contact! Eindelijk! Ik keek er zelfs zo naar uit dat Henri opmerkte dat ik de telefoon wel heel erg snel op nam.
Na een week voel ik me een stuk beter, maar wel flink in de put. Als de zon niet zou ondergaan, de wind niet zou waaien en werklui een paar huizen verderop niet bezig waren zou ik geloofd hebben dat de wereld letterlijk stil stond. Dat het universum niet verder reikte dan de overkant van de straat. En dat ik een van de weinige levende mensen was in een bijna apocalyptische samenleving.
Het enige voordeel is dat ik een hoop heb kunnen schrijven voor projecten die een eindje achter liepen. Maar zelfs dat is niet hetzelfde. Normaal schrijf ik in de pauzes op het werk en moet ik moeite doen om de perverse seksscènes niet aan mijn collega’s te laten zien. Of ben ik bezig te voorkomen dat een wijzend vingertje de uitknop van mijn laptop indrukt. Hier ben ik eenzaam en alleen.
Kutcorona