Toen ik een jaar of tien was nam mijn vader mij mee naar Amsterdam. Terwijl we door Amsterdam liepen kwamen we bij de Wallen. Hoe ik wist dat we bij de Wallen kwamen? Ineens was er een groot raam met daarachter een schaarsgeklede dame. Een dame die niet op leek te kijken van een jongetje dat daar met grote ogen naar haar aan het kijken was. Jongetje uit de provincie, nog nooit zoiets gezien.
Later ben ik wel vaker naar de Wallen geweest. Niet om gebruik te maken van de diensten van de dames, maar voor de sfeer en avondjes uit. De dames zijn er nog altijd en niet zelden staat er een grote groep buitenlanders bij die, net als dat jongetje van toen, zoiets nog nooit hadden gezien. Wanneer een dame denkt een klant te hebben, of te kunnen verleiden, merk je dat meteen. Ze gaan meer bewegen, knipogen en hopen zo dat ze geld krijgen voor te leveren diensten.
Nu zat ik een paar weken geleden tv te kijken en kwam er reclame. Ik heb weinig tegen reclame. Het houdt de zenders in de lucht en de rest van de programmering gratis. Uitzonderingen zijn natuurlijk Jinek en Op1 die geen reclame nodig hebben en als zeppelins zichzelf hoog houden. Naast de gebruikelijke reclames van de grootgrutters, vrouwenongemakken, herenscheren en frituurproducten was er ook een reclame met Afrika.
En dan niet een safari of vakantie. Maar dat Afrika geld nodig heeft. En voor het eerst begon ik mij te ergeren aan die reclames. Een klein zwart jongetje zat voor de camera en vertelde met tranen in zijn ogen hoe hij geen thuis had. Dat hij sliep bij zijn oma. Maar voor een paar euro per maand is er ergens een plek waar hij veilig kan slapen als oma niet beschikbaar is.
Ik dacht terug aan alle andere reclames die op eenzelfde manier gaan. Zwart kindje, vaak vuil en slecht gekleed dat zielig aan het doen is. Mijn oma had vroeger een kartonnen doosje van de kerk. Daar deed ze kleingeld in. Op dat doosje stonden mensen. Veelal kinderen met een zwarte huid en oogverblindende witte tanden. En dat wisten we, want ze lachten ons vrolijk toe vanaf de zijkanten van het zeskantige doosje. Ik adviseerde mijn oma geen geld te geven omdat ze al vrolijk genoeg waren.
Dit is natuurlijk niet effect waar men op hoopt. Lachende mensen hebben geen geld nodig. Die zijn blij, die zijn vrolijk zonder geld. Als lachen een manier zou zijn om geld binnen te halen zou elke benefiet een carnaval zijn. Ik begrijp dus dat een regisseur van een reclame in Bokkiewokkietown aankomt en het zieligste kindje uitzoekt wat hij kan vinden. Maar nu stond het mij tegen. Misschien omdat ik het te vaak gezien heb. Maar misschien ook omdat ik terugdacht aan mijn eerste keer op de wallen.
Want die dames weten wat geld oplevert. Glimlachen, bewegen met de heupen, een knipoog en een lokkend handje. En dat mag misschien het tegenovergestelde zijn van wat de regisseur in Bokkiewokkietown doet. Maar het effect dient hetzelfde doel. En in plaats van dames die zich prostitueren zet hij kinderen in. Het is in feite legale kinderprostitutie! Ze huilen voor geld! Hangen een zielig verhaal op voor onze keihard verdiende centen! En het mag! Als je op Schiphol zegt dat je in het buitenland voor een paar euro een kind gelukkig gaat maken zit je vast. Maar de regisseur in Bokkiewokkietown mag het wel verkopen!
Maar één ding is duidelijk over al die hulporganisaties. Ze hebben nog meer gemeen met de dames op de Wallen. Want het geld dat jij betaalt aan de dames, of denkt te betalen aan de kinderen, komt altijd bij iemand anders terecht. De pooiers vangen het geld van de dames, en grote directeuren het geld voor de kindertjes. En van dat geld onderhouden ze weer hun pooierbak. En dan is de cirkel weer rond.