Ik heb iets te bekennen. Nu plaats ik wel vaker bekentenissen, maar deze gaat me toch wel een beetje aan het hart omdat het aangeeft wat voor een doetje ik eigenlijk ben. Ik ben namelijk geschrokken van mijn waterverbruik. En dat terwijl dat niet eens echt hoog is. Vandaar dat er een verhaal aan vast zit. Ik douche namelijk dagelijks en lang, maar dat is het probleem niet.
Vorige week kreeg ik een mailtje van Brabant Water. Of ik de meterstand door wilde geven. Ik las het mailtje vluchtig door en ging daarna verder met het spelen van mijn computergame. Terwijl ik Nederland door de middeleeuwen aan het leiden was en intussen een kennis-en wapenwedloop op gang hield met de Soshone-indianen waren er belangrijker dingen dan de waterstand.
Rond tien uur sloot ik de game af en herinnerde ik het mailtje weer. Ik daalde de trap af en schoof het tapijt achter de voordeur iets opzij om zo bij de plank naar de waterput te komen. Ik maak tegenwoordig gebruik van de mij aangereikte technieken. Dat wil zeggen dat ik de zaklamp op m’n telefoon aanzet en dan een foto maak van de watermeter. Zo hoef ik niet de getallen te onthouden of op te schrijven of al te diep in het vochtige en stinkende gat.
Een foto later had ik de waterstand en bracht ik de mat weer op orde. Daarna hoefde ik enkel de foto van de watermeter door te sturen. De techniek staat voor niets, vanaf daar zou alles automatisch gaan. Toen ik dat gedaan had controleerde ik uiteraard wel of de cijfers van de site klopten. En dat deden ze! Weer een horde genomen. Het was inmiddels tien over tien en ik besloot de avond tot aan mijn bedtijd te vullen met schrijven.
Nu hebben verschillende mensen tegen mij gezegd dat ik wel heel veel schrijf voor iemand die er geen geld voor krijgt. En dat doe ik wellicht dan ook. Ik schrijf nieuws, columns, deze stukjes voor zaterdag, af en toe gedichten en verhalen. Verhalen schrijven vind ik het leukst. Een schaakspel met woorden en daar dan een verhaal van vormen. Ik barst van de ideeën voor verhalen, maar vanwege tijdgebrek en creatieve uitputting kan ik maar één of twee verhalen tegelijk maken. De meeste ideeën die ik krijg verdwijnen en worden vergeten.
Slechts een klein deel gaat verder dan een eerste idee. En een nog kleiner deel wordt toevertrouwd aan het papier of schrijfprogramma, en een nog kleiner deel daarvan komt tot volle wasdom. Niet dat er daarna heel veel mee gebeurt. Zo bedacht ik op een saaie vrijdagmiddag een eerste idee van een jong meisje dat in een buitenlandse vrouwengevangenis komt. Aan het einde van de middag had ik het eerste concept en een paar maanden later had ik het verhaal af. En ik deed er niets mee.
Een paar jaar geleden bedacht ik een verhaal over een jonge prins in de middeleeuwen. Die werd bedreigd door zijn oom. Geholpen door een meisje uit het volk wist hij zijn macht te houden. Half gebaseerd op mijn eigen ervaringen in de game Crusader Kings waar je een dynastie uit de middeleeuwen beheert en waar het doden van familie soms nodig is om de eenheid te bewaren.
Dat verhaal heeft op Facebook gestaan en sindsdien doe ik halfslachtige pogingen een tweede deel te fabriceren. Maar het grootste project is zonder meer “het Keizerrijk” een verhaal waar ik al aan werk sinds ik twaalf jaar oud was. Ik ben inmiddels bezig met het zestiende deel en weet dat ik een hoop vorige delen moet herschrijven. Maar ik ben ook benieuwd wat er in het volgende deel gaat gebeuren. Dus telkens stel ik het herschrijven uit.
Terwijl ik zo de schrijfprojecten jongleer en steeds iets nieuws bedenk kwam er een nieuw idee op. Ik wilde een kort horrorverhaal schrijven. Het is iets wat ik al jaren wil doen maar waar ik de kennis niet voor had. Dat wil niet zeggen dat ik geen ideeën ervoor had. Ik bedacht een lokaal verhaal waar Tempelierridders het opnemen tegen demonen in de Biesbosch.
Toegegeven, het klinkt leuk, maar het kan nooit kort zijn. Bovendien moest ik mij dan houden aan beperkingen van de omgeving. Iets wat ik normaal niet doe. Er is een reden dat ik een fantasie keizerrijk heb gemaakt en dat voornoemd middeleeuws verhaal zich afspeelde in het fictieve koninkrijk Noordeste. Het bouwen van een eigen wereld met eigen regels en eigen locaties.
Het horror project kwam in een stroomversnelling toen ik een paar weken geleden het zaterdagstukje “jeugdtrauma” schreef. Over Pet Sematary van Stephen King. In aanloop naar dat stukje had ik ook het boek waarop de film gebaseerd is gelezen: in het Nederlands het minder mysterievolle “Dodenwake” genaamd. Ik hoopte door het lezen van het boek de angst voor de film kwijt te raken. Maar toch bracht ik de nachten door met mijn bedlampje aan. Bang dat vanuit het duister iets mij uit zou lachen of de Wendigo ineens voor mijn slaapkamerraam zou staan.
Aan de andere kant probeerde ik van het boek te leren hoe ik fantasie om kon zetten in tekst. Wat acceptabel was en wat niet en hoe het verhaal zich ongeveer moest vormen rond welk plot en hoe angst aan te jagen. Vooral de angst voor het onbekende en het rationeel maken van irrationele beslissingen.
Maar ik kon er niet meteen iets mee. Ik schreef verder aan “deel 16” en bedacht daar nieuwe plotpunten voor terwijl het hoofdverhaal langzaam naar een zeker einde toe gaat. Dat veranderde toen ik besloot dingen wat op te schudden. Een kersvers bijpersonage die ook onbekend is met het keizerrijk. Samen met een paar al gevestigde personages zou ze een bos in gaan en daar te maken krijgen met enkele “mysterieuze” zaken die grenzen aan horror. Rondgeleid door een boswachter langs een dorp dat duizenden jaren geleden al van de kaart werd geveegd en waar niets meer over bekend is. Daarna naar een in de bossen verscholen begraafplaats waar de meeste graven van leeg blijken te zijn.
De boswachter presenteert het alsof het de normaalste zaak van de wereld is waarna een ander personage zijn eigen kennis opgooit. Stonden de bossen waar ze nu in waren niet bekend om hun bovennatuurlijke krachten? Was het niet zo dat daar onsterfelijke vrouwen bekend als de “Helleheksen” rondzwierven? De boswachter reageerde daar niet op en erkende, noch ontkende, het bestaan van deze wezens.
Dat gaf voor mij de aanleiding om in het verhaal van deze boswachter Postema te duiken. Wat wist hij zelf van de Helleheksen? Waarom ontkende hij het bestaan niet? En wat was hem dan overkomen? Met de kennis die ik al had van het door mijzelf gebouwde bos wist ik al snel een duister verhaal op poten te zetten. Het zou maar een kort verhaal worden dus ik legde het werk aan “deel 16” stil om in een paar dagen een kort horrorverhaal te maken.
En dat deed ik deze avond dus ook. Terwijl ik de zielloze heksen beschreef merkte ik dat ik ook gespannen was. Af en toe had ik het idee dat iets naar mij keek en ik schrok van onverwachte tikken. De koelkast sloeg aan en zoemde. Bij de buren stroomde water en stopte met een klik. Intussen schreef ik over de meest angstige minuten van Sven Postema in het duistere woud van Ynotog. Toen klonk ineens de brul van een dinosaurus van tussen mijn handen.
Het teken van mijn telefoon dat ik een mail binnen krijg. De roep van een Tyrannosaurus Rex uit Jurassic Park. Vloekend dacht ik dat mijn hart het had begeven en ik zat even uitgeteld in mijn stoel voor ik woedend de telefoon pakte en keek wie het waagde mij om kwart voor elf in de avond te mailen!
“Brabant Water: we hebben uw verbruik vastgesteld op 62m3.”
En zo ben ik dus geschrokken van mijn waterverbruik. En het verhaal van Postema? Misschien verschijnt dat wel een keer op Facebook. Of niet...