Ik moet zes of zeven zijn geweest toen mijn vader mij naar bed bracht en besloot een verhaal voor te lezen uit de Donald Duck. Ik weet niet meer hoe het verhaal precies ging, maar de essentie was dat het een oud veerpontje betrof waar men van de ene kant spoken kon zien staan aan de andere kant van het water. Hoe het ook zij: kleine Dion sliep die nacht niet veel. Bang voor geesten die hem, ondanks het licht op de gang, zouden bezoeken.
Ik herinnerde mij deze anekdote toen een van mijn broertjes een plaatje uit een film doorstuurde. Een plaatje van een jeugdtrauma. Iedereen heeft wel van die films die ze in hun jeugd zien en die bepalend zijn en waarvoor ze te jong zijn. Van mijn generatie wordt dan al snel gesproken over “Waterschapsheuvel”. Een film die ouders vaak opzetten omdat ze dachten dat het een kinderfilm betrof. Op de omslag van de videoband staan namelijk lieve konijntjes en het is een tekenfilm!
Maar niet alles is Disney, en Waterschapsheuvel is de bloederige strijd om te overleven. Konijnen die hun holen vernield zien door een nieuwbouwproject en daarna met elkaar in conflict komen. Klauwen veroorzaken bloederige wonden en doden en menig jankend kind. Lieve konijntjes blijken niet lief te zijn, en zeker niet lief te blijven.
Maar mijn jeugdtrauma ligt niet in een per-ongeluk opgezette videoband. In vroeger dagen had ik mijn eigen televisie met ingebouwde videospeler. En op een onbewaakt moment besloot ik daar een horrorfilm in te doen die ik had opgeduikeld uit de collectie videobanden. Zo kwam ik in aanraking met “Pet Sematary”. Een cheezy horror uit de jaren tachtig die inmiddels een cultstatus heeft weten bereiken en bovendien afkomstig is van het zieke brein van de horrormeester: Stephen King.
De film gaat over een gezin dat op het platteland neerstrijkt en erachter komt dat in de bossen achter hun huis een dierenkerkhof ligt. Het kerkhof is aangelegd door buurtkinderen die hun dieren hebben verloren aan de drukke verkeersweg die ook vlak langs het huis van het gezin loopt. Generaties hebben hun honden, katten, parkieten en andere huisdierenlijkjes toevertrouwd aan de bosgrond. Het primitieve begraafplaatsje dat kinderlijk fout was gespeld (Sematary in plaats van cemetery) werd omgeven door een primitief hekje en aan één kant afgeschermd door een stapel hout.
Het gezin lijkt het geluk niet te mogen hebben. Tijdens de eerste werkdag van de man des huizes overlijdt een jongen in de school waar hij als dokter werkt. Deze jongen komt in de nacht terug en waarschuwt hem voor wat er achter het dierenkerkhof, en de stapel hout, ligt. Hij zou er nooit mogen komen. Uiteraard breekt ons hoofdpersonage deze regel wanneer de kat van het gezin wordt aangereden. Met de overbuurman trekt hij voorbij de bescherming en ze komen bij een oude Indianenbegraafplaats. Hier begraaft hij de kat die de volgende dag weer terugkomt. Niet langer de kat van eerder, maar kwaadaardiger.
Het grootste noodlot treft het gezin wanneer het jongste kind op de weg terecht komt en overreden door een truck. De vader slaat elke waarschuwing in de wind. Ondanks dat hij ziet dat zijn kat niet meer dezelfde is, en tegen waarschuwingen van zijn overbuurman dat wat uit de grond weer opkruipt bezeten is, besluit hij om zijn jongste kind op te graven en op de Indianenbegraafplaats weer onder de grond te stoppen.
Uiteraard gaat het hier mis en komt de peuter terug als een moorddadig wezen die zonder wroeging de overbuurman en daarna zijn moeder vermoord. Nu moet de vader onder ogen zien wat hij geschapen heeft en doodt hij de kat en zijn kind. Maar, nog altijd bezeten van verdriet, besluit hij zijn vrouw daar weer te begraven met de redernatie dat zij nog niet lang dood is. Het einde laat zich raden.
Op papier lijkt het niet schokkend. Maar op mijn kinderbrein liet het een onuitwisbare indruk achter die ervoor zorgde dat ik jarenlang niet alleen begraafplaatsen op durfde en al zenuwachtig werd wanneer ik erbij in de buurt kwam. Laat staan dat ik iets met dode dingen te maken wilde hebben. Het heeft ook een fascinatie met geesten, spoken en het hiernamaals opgewekt. De gedachte alleen een wandeling te maken over een begraafplaats vervult me met vrees en toch een aandrang om het eens te proberen.
Nu ben ik ook zo rationeel te beseffen dat dit niet meer is dan een aangeleerde angst. De overblijfselen van een kind die te jong een enge film opzette en sindsdien min of meer gemankeerd is over het besef van de dood. De kans dat, wanneer ik over een begraafplaats loop, om het even welk moment van de dag, en er een dode besluit aan de wandel te gaan is niet-bestaand. Doden zijn dood. Maar…
waar komt anders de angst voor het duister vandaan? Maakt dat we soms midden in de nacht wakker worden met een onbestemd gevoel dat vanuit de hoek van de kamer iets, of iemand, toekijkt. Waarom hebben onze voorvaderen van welk geloof of religie ook een cultus rondom hun doden? Zijn we wel werkelijk alleen wanneer we in een stille kamer alleen zijn? Wat maakt dat we soms bevreesd zijn om een bepaalde kamer in te gaan als we toch weten dat er niets is… toch?
Ik denk dat ik vannacht wel weer met het licht aan zal slapen...