Ik kreeg van mijn oma, jaren geleden, een schrijfboekje van de “Trouw”. Een overzicht van wat schrijven voor een krant of publicatie inhoudt met een detaillering van verschillende rollen in een krant, blad of wat dan ook. Ik heb het af en toe vluchtig doorgebladerd, vooral omdat het lichtelijk gedateerd is. Net als alle andere dingen kan ik antwoorden op mijn vragen vinden op het World Wide Web.
Eén van de tips die ik onthouden heb is dat jij, als schrijver, je niet moet schamen voor wat je schrijft. Jij bent degene die schrijft en de mening van anderen doet er in wezen niet toe. Vinden ze het mooi, leuk of inspirerend dan is dat leuk meegenomen. Maar mocht het geschrevene ze niet bevallen dan is er geen man overboord.
Ik heb geprobeerd dit toe te passen op de rest van mijn leven. Ik ben dik, nou en? Mijn kleding is slobberig en niet up-to-date, nou en? Mijn haar lijkt op een ontploft vogelnestje, nou en? Maar jezelf nergens van aantrekken en tegelijkertijd een beetje sociaal zijn is lastig. Die doorbraak heb ik, geprobeerd, te maken met het filmen voor de radio.
Op het werk ben ik allang de schaamte voorbij. De werkvloer bestaat eigenlijk vooral uit mannen en jongens onder de vijftig, en zo gaat er bij gespreksonderwerpen meer “vlees” over de toonbank dan bij een gemiddelde slagerij. Met als doel de andere persoon schaamte aan te jagen. Op jacht naar die schaamte gaat het niveau van het gesprek steeds lager. En ik durf mij de ongekroonde koning van het laagste niveau te noemen.
Kortom, schaamte is een rekkelijk en te vergeven begrip. Maar er zijn plekken waar zelfs ik mijn bedenkingen bij heb. Een kleine zes jaar terug beleefde ik mijn tweede puberteit en verzon ik vieze liedjes. Eén van die liedjes ging over een man die naar het naaktstrand ging en daar een erectie kreeg. De rest van het lied liet weinig ruimte voor fantasie over wat zijn verdere plannen waren. Later heb ik een aantal regels gebruikt voor een gedicht over… het naaktstrand.
Nu was het naaktstrand, en een naaktcamping, voor mij onverkende begrippen. Alles zit natuurlijk in de naam. Dit in tegenstelling tot mijn broertje die samen met zijn verloofde een vaste stek hebben op een naaktcamping. Hoewel ze mij meermaals uitnodigden hield ik de boot af om ernaartoe te gaan, het was toch een brug te ver. Vorig jaar was ik wel met ze naar een sauna geweest. Maar dat is toch anders, al is het voor de ervaring aan te raden.
Maar een paar weken geleden had ik mijn broertje aan de telefoon en nodigde hij mij uit. En tot mijn eigen schrik zei ik ja! Nu had hij het op een manier gebracht waarop ik niet kon weigeren. Volgens hem zou het goed weer worden en zou het leuk zijn om in het weekeinde langs te komen. Pas nadat ik had opgehangen was ik mij bewust wat ik had toegezegd.
Ik overwoog om af te bellen. Te veinzen dat ik een ziekte had. Aan de andere kant had ik al toegezegd; een man een man een woord een woord. Afzeggen om een lullige (pun intended) reden was mijn eer te na. Het meest eerbare, en logische, was mij voorbereiden op een camping die letterlijk weinig om het lijf heeft. En ik moest daar ook weinig om het lijf hebben!
Ik kon enige troost, en ondersteuning, vinden in het feit dat ik niet de enige zou zijn die bloot was. En ik zou ook niet de enige zijn met een corpulent opgezet lichaam waar alles aan flubbert, blubbert en uitsteekt aan verschillende kanten. Maar één van de dingen waar ik mij het meeste zorgen over maakte was juist het feit dat de rest ook naakt was! Ik ben namelijk naaktheid wel gewend uit Playboy en porno. Dus wat als mijn lichaam zo zou reageren op de mensen die daar rondliepen?
De dag voor ik zou gaan probeerde ik mijn hersenen te dwingen om de koppeling naaktheid=seks ongedaan te maken. Een vrijwel onmogelijke taak. In de welbekende, door sommige vergruisde, film Titanic presenteert Kate Winslet haar niet oninteressante rondingen aan Leonardo DiCaprio die daarop aan haar vraagt om op het bed te gaan liggen. Een spreekfout van de acteur die duidelijk dacht aan seks. Hij herstelt zich vrijwel meteen en zegt bank. Wat hij bedoelde. Maar als bij hem de koppeling op zo’n moment voor de camera’s al in werking treedt, wat was er dan van mij te verwachten?
Een beetje gespannen stapte ik zaterdag in de auto met voor de vorm een weekendtas met enkel handdoeken. Zoals mijn liedje en gedicht aanhalen: “naar zo’n blote plek, hoeft alleen een handdoek mee.” Ik stelde mijn navigatiesysteem in, zette een podcast aan en begon aan de redelijk lange trip van Altena naar de Flevopolder.
Halverwege de trip werd ik gebeld door mijn moeder om te vragen of ik inmiddels was aangekomen. En zo nee, waar ik dan wél was. “Nou, je hoeft in elk geval niet uit de kleren.” Deelde ze mee. “Het is eenentwintig graden, onder de vierentwintig hoeft het niet.”
Al die stress voor niets! Of misschien wel…
wordt vervolgd