“Kom op! Wandelen, fiks in pas!” Mijn oma komt mij en, mijn reserve-opa, Daan voorbij gestreefd. Ik en Daan volgden. Maar dat was niet naar haar zin. “Nee, flink doorstappen, dát is wandelen. Wat jullie doen is sjokken.” Vooral dat laatste woord sprak mijn oma uit op een toon alsof het een soort afschuwelijk misdrijf betrof. Ik en Daan keken elkaar even aan, wetende dat uitleggen dat wij sjokken niet erg vonden, en dat dit ons ideale tempo was, aan dovemansoren gericht zou zijn. Zelfs als mijn oma haar gehoorapparaat in zou hebben zou ze niet luisteren naar argumenten.
Ze had zich inmiddels weer omgekeerd en marcheerde over de boulevard van Vlissingen naar het standbeeld van Michiel de Ruyter. Daan en ik volgden, sjokkend, in haar steeds verder verwijderende kielzog. We hadden nog gezegd dat we naar de stad konden met de auto, fiets of misschien zelfs openbaar vervoer. Maar mijn wandelzieke oma moest en zou lopen.
Hoe tijden kunnen veranderen. Daan is er inmiddels niet meer en ik ging vorige week met mijn oma naar Zaltbommel. Het wandelmonster van toen is getemd. Eerder dit jaar kreeg ze een ongeluk waardoor ze haar heup brak en een kunstheup kreeg. Iets waar ze nog steeds niet aan gewend is. Onzeker loopt ze dicht tegen mij aan terwijl ik haar probeer te behoeden voor alles wat haar zou kunnen schaden. Ik trek haar opzij voor auto’s, waarschuw voor opstapjes en als we een trap op of af gaan houd ik haar bij de hand. Niet dat ik zo’n snelle superman ben dat ik haar kan opvangen. Maar dan heeft ze in elk geval houvast.
“Ik durf het niet meer.” Prevelt ze, en misschien denkt ze met weemoed terug aan vroeger toen ze een peloton mariniers eruit kon marcheren. Voor het eerst in tijden was ze weer gaan zwemmen. Tot een paar jaar geleden zwom ze met gemak twintig baantjes. Nu moest ze na vier baantjes al het veld ruimen.
Wie denkt dat ik dit tempo waardeer heeft het half goed. Ik kan mijn oma inderdaad nu met gemak bijhouden en moet zelf een tandje langzamer dan normaal. Maar ik wens dat ik mijn oma van vroeger nog had. Terwijl we door de straten van Bommel zwerven moet ik denken aan het nummer van Kinderen voor Kinderen 10. Een meisje zingt trots dat haar oma nog met alles mee kan. “Want haar oma is wel tachtig, maar dat is nog lang niet oud!”
Tachtig misschien niet. Maar met tweeëntachtig jaar, en de drieëntachtig een maand verder, is leeftijd helaas niet relatief meer. Oma is enthousiast wanneer ze een prachtig schilderij ziet en ze kijkt met interesse in vitrinekasten. Maar na twee uur is ze duidelijk uitgeput en keren we tijdig richting huis zodat ze kan rusten voor ze naar een buurtbarbecue zou gaan.
Ik heb een deal met Sinterklaas dat mijn oma honderd zal worden. Ik ben dan zelf eenenvijftig en, hopelijk, oud genoeg om haar te kunnen missen. Maar terwijl ik toekijk hoe ze vanuit mijn auto het tuinpad op loopt vraag ik me af hoe gezond het is om zo oud te worden.
Donderdag kreeg ik een bericht op mijn telefoon dat het niet goed ging met de Queen. Niet de band, die zonder Freddy Mercury een deel van zijn ziel al verloren heeft. Maar met de koningin van het Verenigd Koninkrijk en andere overblijfselen van wat eens het grootste rijk in de geschiedenis van de mensheid was. Met spoed werden al haar kinderen naar Balmoral gehaald. Ik keek de halve middag naar de BBC en kreeg om half acht (Nederlandse tijd) de verklaring dat ze was overleden.
Ik moest een traantje laten. De Queen was een symbool. Een levende legende. En ineens was ze er niet meer. Een nieuwsfeitje maakte haar een voetnoot in de geschiedenis.
Hoe betekenisloos is de dood? Waar was het hemels licht? Het engelenkoor? Waar bleef de aardbeving? Als die al niet voor een koningin zou komen. Voor wie dan wel? Mijn gedachten gingen naar nu koning Charles, naar William en Harry die hun moeder en grootmoeder verloren waren. Die nu een speelbal waren van de keurslijf van het protocol.
De Queen was zesennegentig, mijn oma wordt honderd. Woorden van Aron Ra schieten door mijn brein van een lezing die hij ooit eens gegeven heeft. “Ik ben niet bang voor de dood, ik ben bang voor het dood worden.”
Ik ben ook niet bang voor het dood worden, of het dood zijn. Maar vooral voor het doodgaan van mensen die ik heb gekend.