Soms zijn er dingen waartegen je gedag moet zeggen. Maar het lijkt wel of afscheid steeds meer een vast onderwerp wordt in mijn zaterdagstukjes. Vriendschappen die doodbloeden, plaatsen die verdwijnen, rituelen en jaartallen die opschuiven. Soms lijkt het lot van de tijd niets meer te zijn dan ongekende wreedheid. Zelfs als je weet dat niet voor eeuwig is blijft het zwaar om dingen in de achteruitkijkspiegel te zien verdwijnen.
Ik heb voldoende nieuwe dingen te doen. Daar niet van. En wellicht dat ik daar nog een keer een stukje aan ga besteden. Maar afgelopen week was er een afscheid waar ik het over wil hebben. Een gebeurtenis die teruggrijpt naar mijn eerste seizoen columns in de krant. Ik schreef nog niet zo lang voor ik werd geattendeerd op het bestaan van het Nederlands Dichterspodium in Werkendam. Elke tweede dinsdag van de maand in de bibliotheek van Werkendam.
Ik besloot een kijkje te nemen. Wellicht dat er een column in zat. En dat zat er in. Het Dichterspodium viel op dat moment samen met de kinderboekenweek en ik besloot die twee te combineren als een liefde voor taal. Een liefde die moet worden ontwikkeld, onderhouden en daarna gekoesterd.
Zelfs na de column ging ik nog met regelmaat naar het podium, en heb zelf ook een paar gedichten ten gehore gebracht. Het was voor mij een leuk avondje uit. Het voedde mijn geest met woorden en zinnen en gaf mij altijd een impuls om ook aan een gedicht te werken. Aan de andere kant waren het ook avonden die mij een minderwaardigheidscomplex bezorgden.
Want hoe kon ik in de schaduw staan van de voordragende dichters? Hoe kon ik hun emotie emuleren, hun woorden extraheren en hun waardige volzinnen imiteren? Terwijl ik af en toe rijmde in woorden waar Sinterklaas nog niet eens zijn billen mee af zou durven vegen hoorde ik op het podium woorden en klanken aaneen geregen worden tot een slinger prachtiger dan de lichtende sterrenband van de Melkweg aan de nachtelijke hemel! Het is als een huisschilder vergelijken met Rembrandt, een tafelvoetballer met Ronaldo.
Jaren was het een gezellige boel. Onvergetelijk vond ik een Vlaamse dichter van de maand die een voorbeeld deed van slam-poetry. Sowieso klinkt alles mooier in het Vlaams, maar de manier waarop hij in een halve rap schreeuwend en fluisterend tegenover een gevulde café de Vrouwenhemel zijn woorden ten gehore bracht waren zalvend en schurend tegelijk.
De klad kwam er uiteindelijk in toen na de bibliotheek ook de Vrouwenhemel sloot en wegens de pandemie evenementen werden stilgelegd. Een bijeenkomst op een school was de laatste redding. Maar het was niet meer als in de Vrouwenhemel. De groep was kleiner en de sfeer die in het café had geheerst was klinisch geworden.
Hierdoor was het voor mij ook makkelijker geworden een keer, of vaker, over te slaan. Overwerken, te moe of welke andere reden dan ook. Ergens was het dan ook niet verwonderlijk dat Marcel Vaandrager vorige maand een mail rond stuurde dat hij de stekker uit het project trok.
Zodoende was afgelopen dinsdag de laatste editie van het Nederlands Dichterspodium. Een vreemde mengelmoes van een vrij moderne dichter(es?) van de maand die op tonen van techno uit het hoofd een voorstelling ten gehore bracht. Gevolgd door troubadours en afgesloten met mensen die een laatste keer hun gedichten ten gehore brachten.
Op het dichterspodium dan. Want taal leeft natuurlijk door. Er is geen podium nodig om bezig te zijn met taal. Om te lezen, te leven en te denken. Voor wie creatief is kan een verkeersbord al een gedicht zijn. Terwijl de laatste ovatie klonk, en ik vreemd genoeg met een feesthoedje op de voorste rij zat, dacht ik aan de vele woorden die ik in goede en slechte rijm doorheen de jaren gehoord heb. Die ik heb gedronken als ware het zoete en gerijpte wijn. Gegeten als vruchten van een zomerboom.
Marcel en Irene, bedankt voor de gevulde avonden. Gerda, bedankt voor het attenderen op het Dichterspodium zoveel jaren geleden. Het was mooi. Het was het waard.