Als klein jochie ging ik een keer mee met mijn oom en tante naar Rotterdam. Aangekomen in de Maasstad was ik compleet uit het veld geslagen door de enorme gebouwen die mij aan alle kanten omringden. En dat was nog voor ik en mijn nichtje in de Koopgoot achter de techniek kwamen waar we een videoband konden scannen en daarna een voorstukje te zien kregen. Met open mond keek ik naar, wat in mijn ogen, wolkenkrabbers waren die mij heel klein deden voelen.
Het zal wel de dorpsjongen in mij zijn dat ik elke keer weer onder de indruk raak van de enormiteit van sommige gebouwen en steden. Een paar jaar terug ging ik voor een beurs naar Utrecht en stuitte bij Utrecht-centraal op een trap die niet alleen groot en stijl was maar, in mijn ogen, ook nog eens dodelijk. Ik kon er eigenlijk niet bij waarom iemand de moeite zou nemen een trap van deze omvang te bouwen. Laat staan te gebruiken.
Gek genoeg had ik daar geen last van in Parijs. Nu heeft het centrum van Parijs een vreemde mix van kneuterigheid en overweldiging waarbij vooral de kneuterigheid overheerste. Het waren niet de wolkenkrabbers die boven je uit torenden, maar vooral gebouwen die eigenlijk al groot waren. De eiffeltoren is van zichzelf al een enorm bouwwerk en heeft toch iets minder onnatuurlijks dan een wolkenkrabber. Misschien omdat het een open gebouw is.
Ik heb eerder al gezegd dat ik in Parijs vooral het uitzicht miste. Elke straat was lang en leek vooral op een kloof. De enige vergezichten waren te zien door de straten en die gaven alleen maar uitzicht op meer straten. De horizon was altijd dichtbij en leek niet eindeloos ver weg.
Dit is iets wat ik in geen enkele Brabantse stad heb meegemaakt. In Breda heb je uittorenen wat uit moet torenen. De grote kerk in het centrum steekt haar spits trots de lucht in en is al van ver te bewonderen. Flats en kantoorgebouwen zijn van normale afmetingen. Tilburg heeft een paar hogere torens die boven het stadsgeweld uittorenen.
Hoe anders is Rotterdam met zijn enorme hemel reikende gebouwen. En niet alleen de hoge gebouwen. Vorige week was ik bij de Ahoy en werd gegrepen door de enorme pilaren die de voorplecht van het complex omhoog houden. Net als de trap in Utrecht was dit in mijn ogen onnodig! Ik had het idee dat half Werkendam al op het terrein en grondvlak van de evenementenhal zou passen. Waarom dan ook nog eens zulke betonnen pilaren gebruiken?
En dit is nadat je over de A15 de stad bent genaderd en door knooppunten bent gereden waar rijbanen zich tot vijf verdiepingen opstapelen. Bruggen van wegen die over andere wegen lopen en weer over andere wegen gaan. Tientallen meters boven en onder je. Waar vrachtwagens en auto’s overheen brullen.
Mijn dorps brein vraagt zich af: wat is er mis met een kneuterige rotonde? Bij de rotonde naar het dorp staat het ook wel eens stil. Maar er is niemand die eraan denkt om alle rijbanen tot vier hoog te stapelen om iedereen een eigen richting te geven. Bovendien zou ik als gebruiker tureluurs worden van de spaghettiweg. Dat is overigens al een keer eerder gebeurd, maar dat is het punt niet.
Het punt is dat ik absoluut geen stadsmens ben en hoezeer ik ook onder de indruk ben ook een beetje walg van steden die van zichzelf al groot zijn. En dan ook nog eens per gebouw “groter, grootst!” uit willen voeren. Rijdend langs het Zuiderpark maakte ik de opmerking dat ik nooit daar zou willen wonen. Dan maar een boerenkinkel. Gelukkig dachten mijn moeder en stiefvader daar ook zo over. We vonden het allemaal veel te groot.