Ik reik in mijn zak en haal mijn portemonnee tevoorschijn. Al tastend en zoekend pruts ik twee euro tussen het kleingeld en gooi dat in de gleuf van het druk knipperende en lawaai makende apparaat. Meteen houden de toeters en bellen op en slaat het scherm aan. De speelknop gaat licht geven en ik maak me lichamelijk en geestelijk klaar voor de uitdaging die volgt.
Tenminste, dat probeer ik. Je ziet het vaak genoeg in films, leest erover in boeken en in series wordt het ook aangehaald. Sporters die op het punt staan hun grand slam te winnen, racers die hun grote titel kunnen pakken, politici oog in oog met hun grote tegenstander. Ze zoeken hun zen-zone op, waarna ze alles kunnen geven. Zo probeer ik dat nu ook te doen.
We schrijven een kleine dertien jaar geleden. Toen ik voor de tweede keer met het bedrijf waar ik werk en collega’s naar Preston Palace ging. Het onderdeel “de kermis” was net geopend en ik liep doelloos over de als dorpskermis ingerichte verzameling attracties. Een lanceertoren, een ouderwetse octopus en een verdieping omhoog botsautootjes die met een puberaal door vernielzucht gedreven plezier tegen elkaar knallen. Waar geen grotere attracties waren was er ruimte voor winspelletjes.
Muntenschuivers waar je munten en punten uit kan plukken. Een schiettent, touwtjes trekken en grijpers. Maar mijn oog viel op een wat groot uitgevallen kast die stond te knipperen en shinen alsof het uit een casino mee was gejat en hier neergezet. Het concept van dit spelletje was poepsimpel. Over een scherm vliegt een rij blokjes heen en weer. Door op een knop te drukken stopt deze rij en begint boven die net gestopte rij een tweede rij blokjes.
A-la tetris moet je, met de stopknop, deze rij stoppen boven de vorige rij blokjes. Blokjes die niet ondersteund worden vallen naar beneden. Een volgende rij wordt intussen geactiveerd en gaat sneller dan de vorige. Bovendien, of je nu wel of niet juist stapelt, van de drie eerste blokjes schieten er na een paar rijen nog maar twee over. En daarna nog maar één!
Normaal zou ik deze machine geen aandacht geven, maar het zag er makkelijk uit. Makkelijker dan met een grijper proberen een knuffel op te pakken in elk geval. Niet alleen daarom, maar de prijzen hadden ook iets meer waarde. Er waren namelijk twee winkansen. Een eerste lijn waar je kleine prijzen kon krijgen. Dit waren sleutelhangers, kleine knuffels en dergelijke. Maar je kon ook doorgaan voor grotere prijzen. Een Nintendo, navigatiesysteem of een videocamera!
Het nadeel; een rondje spelen kostte twee euro! En dat had ik er wel voor over. Ik wisselde een tientje om en gooide twee euro in het apparaat. De eerste keer wist ik de winlijn voor kleine prijzen niet eens te bereiken. Gelukkig gaf het apparaat je drie kansen. Zes euro verder had ik het systeem een beetje door en kon ik kiezen voor een van de sleutelhangers. Maar uiteraard wilde ik meer! Waarom een sleutelhanger als er een navigatiesysteem te verdienen valt!
In de tientallen euro’s die volgden verbeterde ik mijn techniek. Ik vogelde uit dat je de toren niet in het midden moest bouwen, maar aan de zijkant. Dat je heel snel moest drukken en niet af moest wachten, dat een sleutelhanger op z’n tijd ook leuk was. En dat het veel geld ging kosten.
Uiteindelijk kwam ik aan bij mijn laatste poging, zo besloot ik samen met mijn bankrekening. Deze allerlaatste poging. Het moment waar ik alles zou geven. Alles in praktijk brengen wat ik geleerd had! Ik zou mijn geest loskoppelen van mijn lichaam en als een overwinnaar het strijdperk betreden. Was het niet Sun Zu die in de kunst van het oorlogvoeren beschreef; “een slechte generaal trekt ten strijde en probeert te overwinnen, een goede generaal die boekt een overwinning en trekt ten strijde!” En ik was klaar voor die overwinning!
De toren bouwde zich op. Trefzeker tikte ik de blokjes op elkaar. Hoger en hoger tot de laatste en hoogste winlijn was bereikt! Ik kon dit! Ik had dit! Met mijn ogen volgde ik het blauwe stipje dat heen en weer roetsjte. Naar links, waar de toren was, naar rechts, waar geen toren was. Diep haalde ik adem. Mijn hand boven de knop! Klaar om te drukken! Nu? Nee, nog niet. Nu? Nee.
Nu dan? JA, NU DRUKKEN! het blokje knalde tot stilstand en knipperde even na. Vlak naast de plek waar ik ‘m had willen hebben. De machine maakte een klaaglijk piepgeluidje en het blokje begon zijn teleurstellende reis naar de bodem. Intussen kreeg ik, naast mijn teleurstelling, de schrik van mijn leven. Op het moment dat ik een goed rollende vloek fluisterde hoorde ik rondom mij “aaah” even teleurgesteld als ik. Mijn kunsten met het apparaat hadden een publiek getrokken! Minstens tien mensen stonden met hun all-inclusive drinken en donuts in de hand te kijken hoe ik het nét niet gered had. Blijkbaar was ik een even grote attractie als de botsautootjes!
Maar het was genoeg geweest. Ik had geen zin om weer, onwetend, een show weg te geven. En ik had geconcludeerd dat de zen-zone waar verhalen en films graag over spuien een compleet verzinsel is. Ik droop af, om een paar jaar later met een zak vol twee-euromunten terug te keren. Toen stond het apparaat er niet meer. Ik heb dus nooit die grote prijzen in handen mogen nemen. Al is de gedachte dat ik een tiental mensen voor een paar minuten vermaak heb bezorgd natuurlijk een prijs op zich.