Mijn muzieksmaak is een allegaartje. Sommige mensen noemen dat eclectisch, maar ik noem het liever wat het is: een rommeltje. Wanneer iemand aan mij vraagt welke muziek ik leuk vind weet ik eigenlijk niet waar te beginnen. Het verandert van minuut tot minuut. Wanneer ik wil schrijven, heb ik behoefte aan een andere soort muziek dan wanneer ik een spel speel, of aan het lezen ben. Meestal kies ik dan voor veilige antwoorden als: jaren 80.
Maar muziek uit de jaren zeventig, zestig, vijftig en zelfs veertig kan ik mooi vinden. Ik beleef muziek namelijk op een visuele manier. Een nummer vertelt voor mij een verhaal. Een verhaal dat samen gaat met mijn emotie van dat moment. Sommige nummers inspireren mij tot verhalen, plotpunten of hoofdstukken in verhalen die ik schrijf.
Een ruig metalnummer kan een veldslag inluiden. Een rustig jazznummer is een dansvloer of een rokerige kroeg. Een rocknummer staat voor een zorgeloze autoreis van een paar tieners op zoek naar vrijheid en lotsbestemming. Het is daarom waarschijnlijk dat ik een hekel heb aan nummers met te veel herhaling in de tekst of muziek. Want dan herhaalt het “beeld” in mijn hoofd zich ook altijd.
Mijn ouders kunnen in elk geval trots zijn dat ze mij één ding mee hebben kunnen geven; hun muzieksmaak. De muziek uit de jeugd van mijn ouders is ook voor een deel mijn muziek. Het is daarom dat ik afgelopen voorjaar mijn oren spitste toen op de nieuwe zender JOE kaarten werden uitgedeeld voor het laatste concert van de Eagles.
Ik ken de Eagles dankzij mijn vader en ik heb een aantal jaren terug een kleine manie gehad waar ik veel van de Eagles draaide. Mijn smaak van hun nummers gaat dan ook verder dan het grijsgedraaide “Hotel California”. Mijn persoonlijke favoriet, omdat het zo beeldend wordt gezongen, is “The Last Resort”. Een nummer dat gaat over de verdrijving van de oorspronkelijke inwoners van de Verenigde Staten en de vernietiging van hun leefomgeving omwille van het vinden van het “paradijs”.
Toen op JOE duidelijk werd gemaakt dat later in de week de kaarten in de verkoop zouden gaan, nam ik mezelf voor klaar te zitten om ook een paar kaarten in de wacht te slepen. Niet alleen voor mij, maar ook voor mijn vader. En voor mijn stiefvader die van dezelfde muziek houdt en mij bovendien ook heeft meegenomen naar een aantal concerten en voorstellingen.
Terwijl ik die vrijdag de klok in de gaten hield, bedacht ik me hoe het vroeger ging. Je moest uit de krant, of via een fanblad, vernemen dat er een concert zou zijn van je favoriete band, zanger of groep. En daarna, als het een populaire band was, toog je naar het stadion of de zaal waar de voorstelling plaats zou vinden om daar te wachten. Misschien dat je zelfs even ging kijken een paar dagen voor de verkoop, en misschien kwam je dan mensen tegen die met een tentje voor de kassa bivakkeerden in de hoop als eerste een kaartje te kunnen bemachtigen.
Later werd het natuurlijk makkelijker met telefoons en faxen. Maar tegenwoordig is er de handigheid van het internet. En ik zou mezelf zeker handig noemen met het internet en moderne technologie. Maar toch lijkt onze relatie te verzuren op momenten dat het werkelijk ertoe doet. Zo ook nu het geval: om tien uur zouden de kaarten in de verkoop gaan. Maar toen ik iets voor tienen op de website ging kijken kwam ik al in een wachtrij terecht.
Blijkbaar hadden meer mensen een tentje voor de website neergezet en probeerden ze nu kaarten te kopen. En ik moest achteraan aansluiten. Gelukkig nam de wachtrij met enkele tientallen personen per seconde af tot ik, eindelijk, aan de beurt was. Ik tikte drie kaarten aan en kreeg meteen een melding dat deze waren uitverkocht. Goed, dan andere kaarten. Ook uitverkocht. Dan maar duurdere kaarten. En nog duurdere. En toen, eindelijk, had ik beet! Drie plaatsen!
En dan begint de hoofdpijn van het aanmelden. Ik had nooit kaarten gekocht via deze aanbieder. En dan willen ze alles van je weten: naam, geboortedatum, email, lengte van je pi(n)k, woonplaats, lokale tandarts en of je hun voorwaarden wel gelezen hebt en begrijpt! Dat was de eerste horde. Daarna volgde de horde van het betalen. Wanneer ik met mijn pinpas aankom, gelooft iedereen mij op mijn blauwe ogen. Maar via mijn telefoon afrekenen lijkt een halszaak te zijn.
Achteraf betalen? Nee, dat had ik nooit gedaan dus dat mocht niet. Creditcard? Ik werd vrijwel meteen aangemerkt als een wanbetaler. Dus via een bankierenapp van een niet nader te noemen bank, ooit opgericht door boeren, moest ik afrekenen. En die is er niet happig op wanneer je probeert enkele honderden euro’s af te rekenen met iemand waar je jezelf pas net hebt aangemeld. Zelfs als je in de wachtrij van enkele duizenden medelanders hebt gestaan.
Gelukkig, na een jacht op een digitale enigma machine, kreeg ik het voor elkaar en kon ik mijn vader bellen om hem trots mee te delen dat hij toch een keer de Eagles live zou horen. Hotel California: here we come!