Een paar weken terug was ik gewoon aan het werk toen een bezoekende chauffeur mij aanhield. De beste man had net een aantal haspels ingeladen en het is niet vreemd dat ze daarna vragen om een natje en een droogje. Oftewel of ze een kopje koffie mogen of misschien gebruik maken van het toilet. Ik sorteerde dus voor op deze vraag toen ik ineens een heel andere vraag kreeg: ‘Ken ik jou ergens van?’
Ik keek de man aan. Jaren terug was dit ook een keer gebeurd. Toen vroegen twee mannen of ik die man was die voor de krant schreef. Dat was toen, en inmiddels kan je gerust zeggen dat ik mezelf heb teruggetrokken uit het publieke leven. Maar deze man was oud genoeg om mij nog wel uit de krant te kennen, en dan bewonderde ik zijn herkenningsvermogen. Toch was er hier meer aan de hand: ik herkende hem ook ergens van.
‘Heb je misschien op de MAVO in Sleeuwijk gezeten?’ Vroeg hij vissend. Ik bevestigde, VMBO-T. Hij had dus iets te maken met die tijd. Maar op zijn vraag of ik hem herkende moest ik toegeven dat ik wel íets zag, maar een antwoord schuldig moest blijven. Nu heb ik dat bij veel mensen. Zelf ben ik bekender dan ik bekend ben. Wanneer je mij op straat tegen komt, aanspreekt en ik kijk je beleefd maar verbaasd aan dan moet je dat niet opvatten als een belediging. Mijn geheugen in het herinneren van namen en gezichten is gewoonweg beperkt.
Na mijn opmerking dat hij wel in mijn telefoonboek voor kwam maar ik geen nummer kon vinden gaf hij toe: “ik was conrector, en ik heb jou een aantal keren op mijn kamer gehad.”
Daar werd ik tegelijkertijd opgewonden en stil van. “Voor een hoop dingen, maar nooit voor straf.” hield ik hem voor. We spraken even door over koetjes en kalfjes terwijl herinneringen mij overspoelden. Waarvan één herinnering heel duidelijk was.
Ik zag mezelf weer in die kamer, samen met een meisje uit een andere klas. De conrector keek streng naar haar op terwijl ik op de achtergrond wachtte, en toekeek. Het meisje was zonder opgaaf van redenen niet op komen dagen bij meerdere lessen. In eerste instantie deed ze luchtig. Ze was wezen shoppen met haar moeder, die had vrij gevraagd.
Daarna was ik getuige van een ondervraging waar een gemiddelde CIA-agent trots op zou wezen. Het vuur werd het meisje aan de schenen gelegd. Waarom had haar moeder geen vrij gevraagd voor haar? Waarom zou ze midden op de dag gaan shoppen? Dit was gewoon verzuim. Zij, of haar moeder, konden niet gewoon besluiten dat het even geen tijd was voor school!
Het meisje draaide, probeerde er onderuit te komen. Te pleiten en uiteindelijk kwam naar buiten dat haar moeder van niks wist. In plaats van shoppen met haar moeder was ze erop uit geweest met een vriendin. En daarvoor had zij, noch haar moeder, toestemming gevraagd of gekregen. Het verdict was nablijven. Het meisje was gebroken en in tranen toen ze de kamer verliet. Daarna viel het boze oog op mij. “Je ziet, ik krijg de waarheid uit iedereen.”
Ik stond er uiteraard niet voor niets. Ook ik was schuldig aan spijbelen, meerdere dagen zelfs! Er was niemand thuis en ik besloot om gewoon niet naar school te gaan. Een beetje tv kijken, een beetje schrijven en achter de computer zitten en andere dingen die een puber doet. Ik wilde echter niet eindigen als het meisje van net dus ik besloot tot een halve bekentenis en een leugen. Ik was ziek, maar omdat ik alleen thuis was, was er niemand om de school te bellen. En ik zelf ga dat natuurlijk niet doen! Dan zouden ze op school denken dat ik aan het liegen was!
Ik kwam uiteindelijk zonder straf de kamer weer uit. En ik was er zelfs een beetje trots op dat het mij gelukt was om de conrector zo om de tuin te leiden. Sterker, ik voelde me er een beetje schuldig over. Nu ook nog. Ik keek naar de man en besloot dat hij me toch niet meer kon laten nablijven. Hij zou op z’n hoogst mijn chef kunnen verzoeken om overwerk.
Ik gaf dus toe dat ik toentertijd keihard tegen hem gelogen had. Een anekdote die mij nog helder voor de geest staat, maar die hij allang vergeten is. Hij is inmiddels een pensionado die voor de lol af en toe een ritje met een vrachtwagen rijdt. Hij legde uit dat het een spel was tussen leerlingen die hem altijd voorlogen en leraren als hij om de waarheid te vinden. Een spel dat hij zat was geworden. “Bovendien, het is twintig jaar geleden.” voegde hij er fijntjes aan toe.
Met die woorden herinnerde hij me eraan dat ik midden dertig ben, en dat terwijl ik me net even weer zestien voelde.
Toch, twintig jaar na het maken van de leugen heb ik mijn geweten schoon kunnen spoelen. Of, in elk geval schoner dan het was.