Mijn broertje Thygo was bezig met werk. En ik zat naast hem, ook aan het “werk”. Zo betitel ik mijn schrijfhobby in elk geval. Onze laptops geopend. Intussen draalden Fedde en Melle om ons heen in de hoop op aandacht, of dat ze zelf even achter een van de laptops mochten. Al lijkt dat wellicht dadelijk niet meer te hoeven. “ik krijg binnenkort een chromebook van school!” Zei Fedde kijkend naar mijn chromebook.
Eerst vond ik het vreemd. Wat moet een kind met een chromebook? Wat moet een kind met een eigen computer? Toen begon ik na te denken. Ten eerste is het natuurlijk het onderwijs van tegenwoordig. Toen ik even oud was als Fedde hadden we op school, en in de klas, ook computers. Daarop deden we dan simpele opdrachten voor taal, of om te leren klokkijken. Aangezien ik daar geen moeite mee had probeerde ik mijn eigen tijden te ontdekken. Al zal je nooit iemand “kwart voor half drie” horen zeggen.
In groep acht kregen we “internetles”. Twee leerlingen mochten aan de enige computer met internet en moesten een opdrachtenlijstje maken door iets op te zoeken. En dan nog niet op google, maar op het oude vertrouwde ilse. En we hadden de uitdrukkelijke opdracht om niet op zoek te gaan naar “vieze” sites. Ik denk dat mijn paniek dan terecht was dat een veel jongere Dion een typefout maakte en niet “ilse” als site invoerde maar “ilze” en die had iets meer te bieden dan zoekopdrachten!
En dat terwijl ik thuis ook een computer had. Al toen ik acht was had ik een eigen pc. Ik kon er niet veel mee, en snapte er ook weinig van. Maar ik kon racen en de playboykalender bekijken, met elke paar minuten een nieuwe vrouw die, a la ilze, schaarsgekleed was. Pas toen ik op mijn tiende een nieuwe computer kreeg leerde ik er meer mee doen en begon ik ook mijn eerste dingen te schrijven.
Kortom; ik kan het Fedde, of zijn school, niet aanrekenen dat hij ook beschikking krijgt over een computer, of een laptop. Aan de andere kant is de wereld nu anders dan toen ik opgroeide. Met vrienden heb ik af en toe de discussie over de vrijheid die ze hun kinderen zouden geven. En of die hetzelfde zou zijn als hun, onze, vrijheid vroeger.
Ik speelde toen ook spellen die geweld bevatten. GTA, het welbekende computerspel waar je auto’s steelt en mensen overhoop rijdt. Waar je met een wapen een hele straat afslacht en het daarna glimlachend opneemt tegen de politie. Al was ik zelf meer een fan van strategiespellen. Als Carthago de Romeinen uitdagen en soldaten op elkaar af sturen in een gevecht op leven en dood!
Het verschil is dat dit toen op een vergelijkend klein schermpje was. En dat de soldaten nauwelijks herkenbaar waren als soldaten. Je hoorde een krijs wanneer er een dood ter aarde stortte en er was een vlekje rood te zien naast een hoopje dat een lijk voor moest stellen. En in GTA vielen de mensen dood neer. Wanneer je iemand onthoofdde door een hoofd weg te schieten spoten rode vlekken alle kanten op terwijl het hoofd in kwestie gewoon verdwenen was.
Tegenwoordig zijn de spellen realistischer. Een arm begint te bloeden wanneer die wordt aangeschoten. Een hoofd heeft een gapend gat en in de laatste GTA zat een ongecensureerde martelscène. Wanneer ik nu als generaal soldaten het slagveld op stuur kan ik ze in de ogen kijken. Ogen die soms angstig en onzeker staan. Een enkele tamboer kijkt zelfs zo vol schrik en zelfmedelijden dat je de slag bijna zou opgeven. Waar je vroeger daadwerkelijk zag dat het niet echt was is dat tegenwoordig anders.
De conclusie was dus dat de jeugd van tegenwoordig beter kan wachten met de spellen. Maar niet met de computerles. Met de opkomst van nepnieuws en AI kunnen kinderen niet jong genoeg beginnen met het, onder begeleiding, ontdekken van de digitale mogelijkheden en onmogelijkheden. Om ze op weg te helpen, en te wapenen.