Een paar jaar geleden ging ik met mijn vader naar het ziekenhuis. Er was huidkanker bij hem vastgesteld, op zijn neus. Deze moest operatief worden verwijderd. We werden naar een kamer gestuurd waar bleek dat mijn vader niet de enige patiënt was die dag. Meerdere mensen met huidkanker zaten op stoelen en banken en werden één voor één weggeroepen om te worden geholpen aan verschillende huidgezwellen.
Na enige tijd begonnen de aanwezigen te praten over waar ze denken dat het gebeurd is. Alsof het ging over het stoten van een kleine teen. De één had gewoon altijd zonder zonnebrand op in de tuin gewerkt. De ander was een dakdekker en had sowieso alleen maar zon gezien in zijn werkzame leven.
Ik stelde mezelf daarom de nogal macabere vraag: mocht ik ooit huidkanker krijgen, waar zou dat dan zijn? Als ik hier zou zitten, welk antwoord moest ik dan geven? Gelukkig heb ik het niet, of nog niet. Maar mocht ik het krijgen zal het op mijn rug zijn. Dit heeft te maken met mijn hele jonge jaren.
Tegenwoordig ben ik wat ik zelf omschrijf “allergisch” voor zonlicht. Op warme dagen ben ik het liefst binnen. En dan als het even kan met een airco of ventilator in de buurt. Of allebei. De gordijnen gesloten zodat ik me door een bedompte grot beweeg die ik uit alle macht probeer te koelen. Het doel is dat het minder warm is dan buiten, en dat lukt meestal wel. Pas tegen de avond zoek ik de buitenlucht. Laptopje mee, drankje erbij en in het avondrood schrijven. Dat zijn de momenten die ik fijn vind!
Maar vroeger was het anders. Ik moest wel. Wanneer we op vakantie gingen in de provincie Zeeland, we stonden op een camping bij Burgh-Haamstede, gingen we elke dag naar het strand. En dan het strand “bij de trap”. Eerst was het een lichte helling beklimmen die over ging in een houten trap die over de duin ging. En aan de andere kant was het met de trap weer naar beneden.
Vanaf het strand hadden we uitzicht op de Oosterscheldekering. Een van de moderne wereldwonderen waarmee bij storm en ontij wordt getracht om het opgezweepte water in de Oosterschelde te bedwingen. Dit bouwwerk inspireerde mij altijd tot mijn eigen waterbouwkundige projecten. Bij eb ontstonden er namelijk “riviertjes” op het drooggevallen strand. Deze liepen met snelheid richting zee.
Het was een uitdaging om een dam op te werpen. Met mijn kleine schepje begon ik aan het opwerpen van een barrière die dit riviertje tot stoppen moest dwingen. Eerst ontstond er altijd een laag en fragiel bouwseltje van zand. Maar wanneer de twee kanten van het riviertje waren verbonden werd de dam versterkt en verstevigd. Dikwijls ook verlengd; het water probeerde nogal eens om de dam heen te kruipen.
Wanneer de dam eenmaal was voltooid en het water was bedwongen werd er verder gewerkt aan bijprojecten. Poldertjes, kastelen, het geldpakhuis van Dagobert Duck. Mijn droom was om een echt werkende sluis te hebben zoals de Oosterscheldekering had. Eentje die ik kon openen en sluiten. Meestal experimenteerde ik daarmee door een soort kanaal om de dam heen te bouwen en mijn schep te gebruiken als sluis. Helaas was het water verraderlijk en mijn schep te klein. De stroming, eenmaal ontketend, werkte zich om mijn schep en daarna was het weer werk aan de winkel om de zelfgecreëerde ramp op te lossen.
Nu ik volwassen ben ga ik nauwelijks nog naar het strand. Zoals gezegd: ik heb mezelf allergisch gemaakt voor zonlicht. De laatste keer dat ik op het strand was kwam ik niet verder dan de strandtent waar ik voor een klein fortuin aan Moscow Mules heb weggeklokt. Misschien dat ik dronken genoeg was om dan een dam te bouwen. Maar als volwassene doe je dat zo gauw niet meer. Een nieuwe generatie is opgestaan en die gun ik de eer. Bovendien zou het tegenwoordig niet zo gezond meer zijn.
Ik deed dit bouwen namelijk altijd instinctief met mijn rug naar de zon. Een rug die weliswaar was ingesmeerd, maar omdat ik in zand en water werkte sleet de zonnebrand al snel weg. De eerste dagen van de zomervakantie was mijn rug dan ook standaard verbrand en voelde mijn bed allesbehalve comfortabel aan en vielen een week later de schilfers van mijn rug.
Stel dus dat ik ooit in die kamer kom te zitten en er komt ter sprake wanneer het gebeurt is… och, wanneer ik probeerde een rivier te bedwingen. Of wanneer ik een sluis probeerde te maken. In elk geval bij een herinnering die ik voor geen goud zou willen missen.