Ik ben meer een fan van kou dan van warmte. Dit ontaardt zich in vele opzichten. Zo ben ik, maakt niet uit welk weertype, dol op ijs! Een lekkere magnum, dame blanche of gewoon een goed softijsje. Of het nu plus dertig of min tien is, ik maak er graag ruimte voor! Een jeugdanekdote van mijn vader is dat een jonge Dion mee ging vissen, en dat die op dat vroege uur geen zin had in brood of chocomel. Maar ijs!
En ik ben meer fan van koude temperaturen. Van de hittegolven in de zomer word ik eerder lamlendig dan enthousiast. Het enige fijne eraan is dat het lekker barbecueën is tot in de late avond. En daar zijn, wat mij betreft, alle voordelen ook mee benoemd. Het is namelijk makkelijker om warmte te maken dan om koelte te genereren. En het is dus ook makkelijker om het warm te krijgen!
Is het koud dan trek je een extra trui aan, of een lekker dik paar wollen sokken. En moet je naar buiten? Dan kan dat met een dikke jas, en steek je je handen diep in de zakken. En als je niet naar buiten moet blijf je lekker warm binnen. Dat is wanneer het meer dan dertig graden is een stuk lastiger. Je kunt je luchtiger gaan kleden, maar op gegeven moment gaat dat ook niet meer. Op straat moet je natuurlijk wel een beetje fatsoenlijk gekleed gaan.
En als je toch van plan bent “au naturel” te gaan en je hebt het nog steeds te warm is er weinig aan te doen. Je kunt niet minder aantrekken dan niets! Aan de andere kant zou dat wat zijn als je gewoon je eigen vel ook af kan stropen en als een vleesskelet verder wandelen, genietend van de koelte!
Dat was deze week niet aan de orde. Aan het begin van de week werd al gewaarschuwd voor temperaturen onder nul en gevoelstemperaturen tot min twaalf graden! Een beetje te weinig van het goede, zeg maar. Toen ik naar het werk moest in de vroege ochtend dronk ik dus een warme beker thee, om het innerlijk warm te houden. En ik trok een dikke trui en jas aan voor het uiterlijk en pufte met stoomwolkjes naar mijn even koude auto.
Terwijl ik probeerde om de verwarming van de wagen aan te slingeren bedacht ik dat ik vroeger niet zo bezig was met kou. Als kind hield ik nog meer van de kou dan nu. Goed, ik kon het goed koud hebben en was er dan ook niet heel enthousiast over. Maar ik voelde me nog op mijn gemak bij milde kou. Dat is veranderd bij een van mijn eerste baantjes.
Dat was bij de visafslag Wylax in Woudrichem. Een zomerbaantje in de koel- en vriescellen. Buiten was het dertig graden, binnen ongeveer vijftien en in de vriescellen ruim onder de twintig. En dat deed ik in mijn shirt! Ik liep van de dertig graden buiten de vriezer in waar het vijftig graden kouder was. En zo ook weer naar buiten.
Echt last had ik niet van de kou. Het eerste dat bevroor waren altijd mijn neusharen. Daarna begonnen de andere delen van mijn lichaam langzaam aan af te koelen. Oren, de neus, vingers, tenen en voeten. Ik ben eens zo lang binnen geweest dat mijn grote teen aan mijn rechtervoet werkelijk bevroren was. Nu, achttien jaar later, heb ik nog steeds geen gevoel in het kussentje onder de teen.
Maar, net als het gevoel in mijn grote teen, kon het feestje niet al te lang duren. Er kwam een moment dat ik van de warmte buiten de vriescel in ging en een rilling over mijn hele lijf voelde. Niet zomaar een rilling, maar werkelijk eentje die je eigenlijk maar één keer in je leven voelt. Een waarschuwing van mijn lichaam dat dit niet langer zo door kon en ik me toch echt warmer moest kleden dan een shirt en broek.
De rest van mijn tijd heb ik dus doorgebracht in een naar vis stinkende gewatteerde overall. Eentje die ik deze week, minus de geur, graag aan gehad zou hebben. Want, helaas, heb ik nooit meer het gebrek aan ontzag voor koelte teruggekregen.