Het was gisteren weer Halloween. Het leeft niet echt in deze regio, en het wordt zelfs verfoeid door de kerken. Maar eigenlijk is het een heel interessant feest. Het is niet meer te herkennen omdat het is overgenomen door de commercie. Maar zelfs dan is het leuk om dingen te doen die ermee te maken hebben. Net als dat het leukste aan Sinterklaas de cadeautjes zijn vind ik, persoonlijk, het leukst aan Halloween het griezelen.
Het is het topmoment voor griezelfilms en horrorfilms. Of afleveringen van series die ineens een spookachtig tintje aan kunnen nemen. Zoals zaterdagstukjes!
Een paar jaar geleden sprong ik erin met een verhaal over een bezoek aan een zogenaamd krengbosje in de polders tussen Hank en Nieuwendijk. Ook nu ging ik weer op zoek naar een spookverhaal dichtbij huis en stuitte op het Marga de Moerasheks!
Niet op haar persoonlijk, helaas of gelukkig. Maar wel het verhaal achter de legende. In de Biesbosch leeft namelijk een vrouw met lang verwilderd haar, een mager gelaat, grote zwarte ogen en een lijkbleke huid. Ze is zo vuil en vaal dat de meeste mensen haar niet eens zien. Maar ze is er wel degelijk.
Marga de Moerasheks heette in vroeger dagen Margje. Ze werkte voor een pastoor in een van de dorpen van de Groote Waard. Het ingepolderde gebied tussen Dordrecht en Geertruidenberg. De plek waar nu de Biesbosch ligt. Het verhaal van de ondergang van de Groote Waard bevat van zichzelf al veel waarschuwingen. Die van hoogmoed, die van oneigenlijke rijkdom en de uiteindelijke val in het opgezweepte water van de Sint Elizabethsvloed van 1421.
Het is ook hier dat het verhaal van Margje begint. Ze was een jonge vrouw in de pastorie en woonde op het bediendenkamertje op zolder. Toen de wind opstak en het water werd opgezweept werd ze wakker en hoorde de pastoor ook uit bed komen. Die schoot in zijn kleren en ging de mensen helpen. Hij gebood Margje het vuur aan te maken en ervoor te zorgen dat er voldoende te eten zou zijn voor hem en eventuele noodlijdenden die hij mee zou nemen.
Margje deed wat haar was opgedragen. Ze maakte het vuur en kookte een soep. Tot ze de klokken niet meer hoorde luiden. Toen ze naar buiten keek zag ze dat de pastorie, welke op een heuvel lag, omringd werd door water. Water dat snel steeg. In paniek vluchtte Margje naar de zolder en het dak op. Nog in haar nachthemd zat ze op de dakpannen en keek hoe het woeste water van de novembernacht hoger en hoger opklom. Ze zag het dorp en de daken daarvan verdwijnen.
Overdag was er niets meer. Alleen het dak van de pastorie stak nog boven het water uit. En op dat dak zat Margje. Wachtend op hulp.
Maar die hulp kwam niet. Het dorp en de pastorie waar Margje woonde lag diep in de Groote Waard. Het kon dagen duren voor roeiboten haar zouden bereiken. Het kon weken duren voor het water zakken zou. Margje, in haar nachthemd, had het koud en kreeg honger. Ze dronk van het hoogstaande water, maar dat vulde haar maag niet.
De nacht volgde op de dag. En Margje kreeg steeds meer honger. Het begon aan haar te knagen. Toen in het eerste ochtendlicht een lichaam langs het dak dreef kon ze zich niet inhouden. Ze greep de gezwollen ontblote hand en arm en nam een paar stevige happen in het vlees. Haar eerste maal in dagen. Daarna zag ze van wie ze eigenlijk een hap had genomen; haar oude meester! De pastoor!
Het lichaam kwam schokkend tot leven en hees zich overeind. De dode ogen van haar meester keken op Margje neer en toen zijn mond open ging, was het die van de Heere zelf.
“Hoe waagt gij mensenvlees te eten! Hoe waagt gij het lichaam van uw meester te ontheiligen! Hoe waagt gij het begaan van een zonde te stellen boven het sterven en verwelkomd te worden in het Paradijs! Hoe waagt gij de voorzienigheid van Mij, uw Heer en God, in twijfel te trekken! Verdoemd zal gij zijn. Noch Hemel noch hel zullen voor jou openstaan. De rust der doden zal jou nimmer worden vergund! Zo sprak jouw Heer. Zo besluit jouw God!”
Margje zonk neer op haar knieën en smeekte om vergeving. Maar het lichaam van de pastoor, nu weer levenloos, stortte in het water en dreef weg. Margje probeerde hetzelfde. Maar wat ze ook probeerde: ze kon niet verdrinken. Ze kon haarzelf niet snijden. Het water zakte en Margje was gedoemd tot een zwerversbestaan. Ze kon niet sterven. Dat was haar niet gegund. Wel bracht ze ziektes met zich mee. Veestapels waarbij Margje in de buurt kwam bezweken aan de pokken en de pest. Een huis waar Margje aanklopte zou weldra overvallen worden door een sterfgeval.
Doorheen de eeuwen trok ze zich terug in het duister van de Biesbosch. In het duister, in de koelte en het vocht tussen de bomen voelt ze zich thuis. Haar naam werd verbasterd tot Marga. Marga de Moerasheks die zich op haar plaats voelt ver van de wereld die licht is gegund. Daar waar slikken en drijfzand zijn.
Maar wanneer het hard regent in de herfst kan ze nogal eens haar schuilplaats verlaten en gaat ze dolen. Kom je dus in de duistere dagen van het najaar een in het regen zwervende vrouw in een oude vervuilde nachtjapon tegen? Stop dan niet. Rijd door en probeer niet te denken dat je net de verdoemde Margje hebt gezien. Marga de Moerasheks.