Omdat ik mijn vader en stiefvader vorig jaar mee had genomen naar het laatste concert van de Eagles vroeg mijn moeder of ik met haar ook naar een concert wilde. De keuze: Acda en de Munnik in Ahoy!
Ik heb al vaker geschreven over het bekende zangduo dat na jaren uit elkaar te zijn geweest weer bij elkaar is gekomen en nu met enige regelmaat weer optredens geeft en nieuwe albums uitbrengt. Ik heb nog steeds een zwak voor hun oudere werk. Wellicht omdat het mij in lastige momenten van mijn leven geholpen heeft en ook inspiratie heeft gegeven om te blijven schrijven.
Dat is nogal veel in één keer. Maar rond de tijd dat ik, via mijn moeder, Acda en de Munnik ontdekte, begin 2000, was er een hoop aan de hand in mijn leven. Mijn ouders lagen in scheiding, we moesten kleiner gaan wonen en ik werd gepest op school. De beeldende muziek van de twee mannen leidde mij door die periode heen.
Vooral het nummer Schoolplein, over iemand in gesprek met zijn jongere zelf, maakte indruk. En toen, en ook nu, heb ik niet veel moeite om mezelf terug te vinden in het nummer.
Hoe het duo mij aan het schrijven heeft gehouden is lastiger uit te leggen. Laat ik in elk geval stellen dat de eerste verhalen die ik schreef niet te lezen zijn. Ik kende het schrijven nog niet. Ik wist nog niet hoe een verhaal te vertellen, hoe er structuur in te leggen. De verhalen die ik schreef hadden een ziel, maar geen lichaam. Ze vertegenwoordigden een idee, een fantasie.
Ik had op een dag gewoon wordpad geopend en was daar beginnen te schrijven. Over een keizerrijk met paleizen en oorlog en de hele mikmak die ik als jongen van elf kon verzinnen. Ik was de hoofdpersoon, mijn vrienden waren de bijpersonages en mijn vijanden waren… de vijand.
Het was onschuldig, maar het was ook vreselijk. Ik beschreef mezelf over mezelf maar het was niet ik die op het scherm tot leven kwam. Het was iets met mijn naam. Iemand voor wie ik de gedachten samenstelde en mijn naam droeg. Maar niet iemand die recht had op mijn gedachten. Het was geen dagboek. Het was een heldenepos. En ik kon niet over mezelf schrijven als held of iemand met invloed, macht, doorzet en durf.
Het personage was dus niet waarvoor ik bleef schrijven. Het ging mij om het verhaal. Ik wilde het uitwerken. Toevertrouwen aan iets opdat ik het niet zou vergeten. En ik kon mezelf daar dus niet zomaar in blijven stoppen. Dus ik nam op een gegeven moment een besluit; op het bureau lag een CD-hoesje van Acda en de Munnik.
Ik keerde het om en las de namen van de artiesten en meewerkende artiesten. De hoofdpersoon, naar mij vernoemd, kreeg een andere naam: Paul. Een Thomas en David volgden.
Het hoofdpersoon uit de verhalen die ik schrijf. Is dus vernoemd naar Paul de Munnik. Als ik die naam niet zou hebben veranderd, dan zou ik wellicht gestopt zijn met schrijven. Dan had ik nooit doorgezet. Dan had ik nooit geprobeerd om verhalen te schrijven. Dan had ik nooit geleerd zaterdagstukjes te schrijven.
Ik ben Acda En De Munnik wellicht meer verschuldigd dan ik zelfs maar durf te denken. En over het concert… daarover vertel ik nog wel een keer.