Boudewijn de Groot zingt in het nummer “Testament” over het testament dat hij, op tweeëntwintigjarige leeftijd, aan het schrijven is over zijn jeugd. Hij gaat hier punten en clichés af over de jeugd en de vergankelijkheid daarvan. Vrienden die zijn drank stalen, vrouwen en meisjes die hem afwezen. Vriendinnen die hem bedrogen. Hij laat ze allemaal iets na.
Van de week ben ik vijftien jaar ouder dan Boudewijn claimt te zijn in dat nummer. Zevenendertig jaar. Ik heb inmiddels de leeftijd bereikt waar een verjaardag niet meer is dan een dag op de kalender. Het is geen bijzonderheid meer.
De eerste twintig jaar van je leven is elk jaar nog een feestje, maar daarna wordt het normaal. Natuurlijk zijn er hoogtepunten, dertig, veertig, vijftig… maar wat voor een getal is zevenendertig? Het is niet veel meer dan zesendertig en het is zeker niet meer bijzonder dan vijfendertig.
Kortom: ik ben oud aan het worden. Nu zullen er oudere mensen zijn die mij van mijn ongelijk proberen overtuigen. Maar ik hou vol: ik ben oud! Voor iemand van tien ben ik oud. Voor iemand van vijftien ben ik oud. Voor iemand van twintig ben ik oud! Zelfs voor iemand van dertig ben ik niet jong meer!
Al weken ben ik aan het bedenken wat zevenendertig nu eigenlijk betekent. Wat voor een leeftijd is het? Wat betekent het, en wat moet ik ermee? En het antwoord is eigenlijk: niets! Je kunt er niets mee, je moet er niets mee. Zevenendertig is eigenlijk een tussengetal op weg naar de veertig. Te jong voor een midlifecrisis, te oud om jong te zijn.
Natuurlijk zijn er nog genoeg hoogtepunten. Er vallen nog dingen te leren, plaatsen te bezoeken en te ontdekken. Het leven is een constante stroom voorwaarts en houdt eigenlijk nooit op. En dat houdt ook niet op bij zevenendertig. De wereld ligt nog open. Je bent (hopelijk) gezond en sterk genoeg om nog mee te doen en dingen te ondernemen. Je bent nog niet zo blind dat je de vergezichten niet kan zien. Zo murw dat de geuren niet meer tot je doordringen. Zo verpest dat smaken je niet meer kunnen laven. Het is de perfecte leeftijd waar gevoel en verstand hand in hand gaan.
Je bent niet meer zo emotioneel als de puber die je ooit was. Niet zo onbelegen als de twintiger van tien jaar eerder. Maar ook niet de verstandige rationeel die je geacht wordt na je veertigste te zijn. Je geest en ziel staan nog op twee continenten. De continenten van wat je hoopt dat kan, en wat je weet dat kan. En je bent nog jong genoeg om de fout te mogen maken om hoop met verstand te mogen verwisselen.
Nog wel.
Maar de tijd raakt op.
Uiteraard zijn er verhalen, succesverhalen, van mensen die na hun veertigste pas in de bloei van hun leven kwamen. Die ineens hun lotsbestemming vonden. Die naar het roer van hun schip des levens grepen en besloten dat de koers heel anders moest worden verlegd. Die in het diepe doken en een bedrijf opzetten, of verhuisden, hun baan opzegden en aan een wereldreis begonnen.
Dingen die twintigers normaal doen. Dingen die je naarmate je dertiger-jaren vorderen niet meer wordt geacht te doen. Want je hoort de verhalen waarin het goed gaat, je hoort van de successen. Zelden van de blunders of mensen die zich zodanig hebben vergaloppeert dat ze buiten succes en samenleving belandden.
Misschien denk ik er te diep over na. Misschien leun ik te veel op het continent der rationaliteit. Heel misschien verlang ik nog even terug naar het moment dat ik tweeëntwintig was en mijn jeugd net achter me liet.
Maar vooral, misschien de vraag, wat nu verder? Houd ik koers of keer ik om. En is daar nog wel tijd voor. Ik kijk in de spiegel en vraag: quo vadis?
En in de spiegel kijkt iemand van zevenendertig terug die hetzelfde vraagt.
Quo vadis?