De straatlantaarns flikkeren,
Aan de lucht verschijnt de maan,
Ik kijk even uit het raam,
De nacht komt er weer aan.
De lucht verandert van blauw,
In het ongekende zwart,
Weg is dan het grauw,
Van dorpskern tot stadshart.
Ramen en deuren sluiten,
Gordijnen die gaan dicht,
Men sluit het duister buiten,
Verbergt het uit het zicht.
Maar ik blijf dan kijken.
Naar de sterren en de maan,
Ik weet van geen wijken,
En blijf in het donker staan.
Pas als ik mijn ogen sluit,
En ga slapen in mijn bed,
Is de nacht zo voorbij,
Want ik heb mijn wekker voor de ochtend gezet.