Waar gaan de groten heen,
Wanneer ze zijn gegaan?
Zij die groter waren dan jij,
In je miezerig bestaan?
Zij die veel betekend hebben,
Voor ieder in ’t algemeen,
Blijft hun ziel hier hangen?
Of gaan ze verder heen.
Gaan ze met de Veerman,
Over rivier de Styx?
Of gaan ze naar Petrus’ hemelpoort,
Of is er hierna niks?
Het mag toch niet zo gaan,
Dat een ziel zo groot en puur,
Niet meer kan bestaan,
Na zijn laatste levensuur?
Maar zijn levenslust is gegaan,
Vanaf het moment dat hij zijn ogen sloot,
Wij levenden mogen niet kijken,
Voorbij de sluier van de dood,
Maar toch blijft zijn ziel een beetje hier,
Op dit aardse bestaan,
Wanneer je even denkt,
Aan een leven met een lach en een traan.
Want al die geloven en religies,
Hebben toch minstens één ding goed?
Dat een ziel in het hiernamaals,
In de Hemel of Elysium verder moet?
Als er een God is die zal vergeven,
Een Heer waarbij wij verder mogen leven,
Dan zullen wij wanneer we de sluier passeren,
Weer in elkaars gezelschap verkeren.