Bob was geen gewone man,
Hij was een man die alles kan.
Hij kon dingen oh zo snel,
Iedereen wilde Bob dus wel.
Bob werd een veelgehoorde naam,
En Bob moest dus overal gaan en staan.
Hij hielp met klusjes oh zo veel,
Met vuilnis, auto’s en met mail.
Maar Bob werd het zo onderhand wel zat,
Iedereen had altijd wat.
Hij kon zijn eigen naam niet meer horen,
Dus gebruikt boB zijn naam nu achterstevoren.