Jij kleine jongen,
Ik zie je op tv,
Hand in hand met je zusje,
Valt het leven voor jou niet mee.
Jij leeft op een eiland,
Een paradijs en parel van groen,
Maar zo met je zus aan de hand,
Weet jij niet wat te doen.
Je huis is nu een puinhoop,
Je school staat niet meer overeind,
Een storm trok door jouw land en leven,
En maakte dat alles wat jij kende is weggekwijnd.
Wij verzamelen miljoenen,
In onze huizen fier van steen,
Maar van al die vele munten,
Zie jij er toch geeneen.
Want corruptie en onrecht,
Neemt door deze ramp toe,
En jij zal worden geknecht,
En jij strijd je leven moe.
Misschien als je later groot bent,
Is jouw eiland weer een paradijs,
Is het weer zoals jij het ooit hebt gekend,
Niet langer grauw en grijs.
Maar tot die tijd is het werken,
En hard jij kleine jongen met je zus,
En hopelijk kan ik je krachten sterken,
Met deze woorden en een spreekwoordelijke kus.