Toen ik voor het eerst bij mijn huis kwam zag ik het bordje staan,
A van Drielstraat stond er bovenaan,
De A staat voor Arie,
Van Driel was zijn achternaam,
Vanaf het moment dat ik zijn naam zag staan,
Vroeg ik mij af hoe het met Arie van Driel was gegaan,
Want wat had die Arie van Driel gedaan dat zijn naam hier op mijn straatnaambordje is komen te staan?
Was het soms een koning of ambassadeur uit een ver land?
Was hij burgemeester of dijkgraaf of een normale arbeider en werkte hij met de hand?
Was hij wereldberoemd in een circus of als artiest?
Of maakte hij dit dorp te schandt,
Was het een van deze redenen dat Arie van Driel op mijn straatnaambordje was beland?
Het verhaal van Arie begint op tweeëntwintig juni negentienhonderd en vijf,
Toen werd hij geboren in dit dorp, zijn straat van nu toen niet meer dan een moeras,
Er was dus al een Arie van Driel voor er een A van Drielstraat was,
En misschien zou die er niet zijn geweest en was ook ons Aaike vergeten,
Hadden wij net als miljoenen anderen uit de geschiedenis niet van hem geweten,
Tot een keerpunt in de geschiedenis,
Wat voor bijna de hele wereld de eerste september van negentien negenendertig is.
Maar voor ons Nederlanders is het negentien veertig de tiende van mei dat in ons geheugen staat,
En ook de reden dat de A van Drielstraat bestaat,
Het verraad van een volk ten oosten van ons,
Dat ons land overspoelde,
De grond omwoelde,
De koningin verjaagde onze Joden afnam,
De lijst met misdaden en gruwelijkheden is simpelweg te lang,
Te lang om te dichten en te lang voor een rijm,
Vooral omdat dit eigenlijk een ode aan Arie van Driel moet zijn.
Misschien had dit nog weinig uitgemaakt en was hij anoniem gebleven,
Toch leek hij voor ons lands’ vrijheid alles te willen geven,
Terwijl ons land vier lange jaren zuchtte onder de nazidruk,
Had Aaike van Driel vier jaar lang geluk,
In de Biesbosch bij ontij en in het holst van de nacht,
Besloop hij de Duitsers in stilte en onverwacht.
Tot negentienvijfenveertig Arie begon aan een tocht door het duister,
De schaduw die hij zo goed kende zijn donkere vriend,
Een tocht door de Biesbosch het ondoordringbaar moeras,
Met zijn vriend en kompaan Karel van de Sande,
Geen van beiden had kunnen bevroeden dat hun tocht in datzelfde duister zou stranden.
Op een reis over water vanuit het noorden, het bezette gebied,
Een rivierweg naar het zuiden waar de geallieerden al de vrijheidsklokken luidden,
De Nazi's hadden ons Aaike door en sleepten hem mee terug naar het noorden,
Een gevangenschap is wat hem restte,
Martelingen en ondervragingen met voor hem de hoop,
De hoop dat een geallieerde overmacht hem kon bevrijden uit die Utrechtse veste.
Helaas het verhaal van Arie eindigt daar,
Nog een paar dagen had hij nodig in het laatste oorlogsjaar,
Een paar die niet gegeven zijn,
Het was de dertigste april van vijfenveertig’ dat de dood hem vond,
Een dronken Duitser schoot hem neer,
Met de rook uit het geweer had het noodlot hem verraden,
En maakte zo een einde aan zijn heldhaftige daden.
En nu staat hij hier,
Op mijn straatnaambord,
Dus wat moet je doen als je ook een eigen straat wil krijgen?
Ga het verzet aan tegen hen die jouw land en vrijheid bedreigen,
Doe wat Arie van Driel zou doen,
Wees een held voor volk, vorst, vaderland.
En misschien voor het goede fatsoen.