Alpen dalen west en oost puur verdriet en hevige troost, fijne pijn in een enkele lijn lijken slechts rechtschapen te zijn nabij de gein gemaakt in een oude kolenmijn. Noorderlicht en hellevuur een kwelling volgt me uur tot uur, dag tot dag en eeuwige afschuw afgaand op een gebied dat ik duw in de luwte van de stuwte waarin ik gruwte op de nuwte smuwte.
Neem genomen neen een omen aan domen in dromen van zomen in zomerwind een liedekind roomsgezind of dovenland aan de waterkant een eind van de rand van de hoek van een ronde tafel beland in het zand van een ijswoestijn gehinnik van de grijn een brandalarm en eeuwige pijn. Akkerbouw en bouwputstouw waar stokken tegen staan in de haan van een revolver gedaan op een laan drie keer rechtuit gegaan en nooit meer om met een vermomde dom aan zon en zeeland.
Benomen en vervormd, verweven in het heden omgegeven vertreden en bereden van beneden aan het land van eeuwen her gemeden op de verre reis van hier naar daar en terug en verder dan de raad van mensen en wijze mannen onder dakpannen verzanden en straffen om wat is gedaan en niet meer kan worden gemaakt en ongedaan aangeraakt. Ellenlange ademhalingen geesten en spoken waren rond roken als damp en douw in ochtendlicht met het volksgericht waar mensen aaneen gesloten de doden bekijken die spoelen over het stromende water begeleid door een stille trom op de maat van de melodie van die eens heersten over dit en verder dan dat zal zijn en was.
Liederen over geleden gelaafd gemeden gehaast doorgesneden streden ver vrede heden zeden omgereden. overheerst in de wereld van groen gras en zwart leer op stof en steen en zeer blauw genau zwervende door grijze grasspleten onder een heesterschijnende zon.
Inderhaast verjaard ongenaakt en onversaagd. Kooien van vrijheid en weten van ongewis gemeden in een dodenkist of zijn in een heelal waar de sterren met pracht en praal schijnen als een mooi verhaal van heinde en verre van dichtbij genomen die de rust omzomen van een mooi engelenlied.
Oude wezens jonge geesten dwalen door het hoog diepland ravijnen in heuvels bergketens in dalen bekeken van onder door tunnels die dwalen en dralen van ooit geweest. Hoor de jonge geest niet vergetend wat en waar te zijn op tijd en verdreven van een hooiberg waar leven en welzijn samenkomen in lijden en strijden om aandacht en chagrijn.
Overhands en ondergevens mevens wenden onze stevens west en oost waarheen het zijn en zal met mijn en dein getal van wat ik weet en niet wil horen, Heere gij gaat mij niet storen want alles wat is geboren sterven zal het eens zo zijn en dan langzaam uit de geschiedenis verdwijnt. Uren en dagen aaneen gelengd tot het niet meer verder wenkt het lot van tikkende klokken en tijd tot het zich verder spreidt opgegeven haat en nijd samengevallen en uitgebreid.
Ook gij zal eens beleven dat wat is geweest, alsook men zal kijken naar de witte overgeest gezeten op een heuvel, gestand op een ark, gefluisterd op een schreeuw in een winters’ stedenpark. Voor en achter moet ik wachten, tot de maan verschijnt en mijn ziel verkwijnt in wat men noemt gegeven is en gebleven is voor eeuwig mijn en altijd rode stampvoetenwijn.
Afgegeven adelheid, nooit is het verder verspreid dan de waarde van het geld geslagen door een held wat men meestal verblijdt, afgebeeld in stoepkrijt die de straat doorsnijdt onderweg naar wat ik heb uitgebreid. Nimmer hebben mensen gezien, morgen in de avond of de ochtend misschien, de zon stond laag en ging niet op of neer het loofde slechts de goede heer die gaf enkel als verweer dat hij het zal doen keer op keer.
Overwegend en in een schicht was het een enkele droevig bericht, welke van spionage werd beticht omwille van dit ochtendlicht, het middaglicht dat straalde in huis overal een bankenkluis in het gruis van bouwen zal men van vrouwen en van mannen houden. Ja en nee heb ik vermeld en zo is alles wel verteld en uitgespeld van wat eens was zal zijn en moet komen in het nu en ook in dromen.
Enkel rest mij dit nog te doen, geef uw naaste medemens een zoen want zij komen van eeuwen her en altijd is dichtbij, niet ver.