De spoken in je geest,
Even duister als het beest,
Ze tonen beelden van wat kan zijn,
En van wat kan zijn geweest,
Soms spelen ze met melancholie,
Vaak worden ze gevreesd,
Ze zijn gesmeed en gevormd,
Rond een misselijkmakende leest.
In de krochten van de ziel,
Dwalen deze spoken rond,
Vaak zijn ze labiel,
En zijn ze ongegrond,
Doch wanneer het opspeelt,
En er komt één uit de kelder,
Vervormd deze het beeld,
En zie je niet meer helder.
Het zit aan de knoppen,
En speelt met de hendels,
Het spook dat opent deuren,
Die je ooit had vergrendeld,
Gooit dozen in het rond,
Haalt kasten overhoop,
En jij jezelf maar afvragen,
Waar en wanneer hij binnen sloop.
Het is winnen of verliezen,
Van dit monsterlijk gedrocht,
Of hopen dat het terugkeert,
Naar zijn sluimerbestaan in de krocht,
Dat het voor eeuwig verdwijnt,
Om nooit meer terug te keren,
Want zelf heb je niet de wapens,
Dit spook te bezweren.
Die drie opties vallen allen even zwaar,
Want de consequenties zijn elk even naar,
Ga je het verslaan,
Of laat je het spook zwerven,
Sta je werkelijk toe dat het je ziel zal bederven?
Maar is dit spook verslagen,
Dan komt de volgende eraan,
En dan weet je voor altijd zeker,
Mijn ziel is een hel om in te bestaan.