Ik durf mij niet te snijden,
Ik ben bang voor mijn bloed,
Bang dat het niet rood is,
Maar gitzwart zo zwart als roet,
Dat het niet smaakt naar ijzer,
Zoals bloed eigenlijk is,
Maar de geur geeft van verrotting,
En het bedorven is.
Misschien is het wel zo,
En is mijn binnenkant kapot,
De buitenkant kan het niet wezen,
Want die is is niet verrot,
Ik zie geen witte en zwarte vlekken,
Als die van een lijk,
Maar ik weet bijna zeker,
Ik zie ze als ik naar binnen kijk.