Als een jong klein kind,
Wachtte ik op de goede Sint,
Zat ik voor het donkere raam,
En staarde naar het zwart,
Hopend op een glimp van een mijter of staf,
Van een Piet of een paard in draf.
Ik weet niet of ik het wel wilde zien,
Het was een beeld vol angst,
Maar omdat ik het toch zeker wilde weten,
Zat ik er het langst,
Kijkend naar het duister,
Vol verwachting en van huiver.
Want misschien kreeg ik wel niets,
En misschien moest ik wel mee,
Greep Piet mij beet,
Ik in de zak,
En moest ik mee naar Spanje,
Weg van ‘t huiselijk gemak.
En toen ineens kwam die hand,
Gebonk op de deur,
Pepernoten overal,
Na de eerste schok,
Ging ik weer naar het raam,
Maar ondanks al dat turen,
Zag ik geen Sint of Piet staan.