Ik draag het water naar de zee,
Want de zee staat droog,
Er ligt een monster op de bodem,
Dat alles naar binnen zoog,
Er is geprobeerd te vechten,
En hem te verslaan,
Maar ondanks alle moeite,
Blijft dat monster bestaan.
Ik draag water naar de zee,
Want dat is mijn taak,
Maar telkens als ik een bodempje heb,
Is het gelijk weer raak,
Dan begint dat beest te brullen,
En maakt een vreemd geluid,
En zuigt met één beweging,
Het water de zee weer uit.
Miljoenen emmers heb ik versleten,
Miljarden liters al gedaan,
Toch moet ik blijven proberen,
Dat monster te verslaan,
Misschien als het water diep genoeg staat,
En het is volle maan,
Dat ik niet meer hoef te tappen,
Van de waterkraan.
Maar dat monster zal daar blijven,
Misschien wel voor altijd,
En zal het zijn jaren slijten,
Tot in de eeuwigheid,
En sleep ik al die eeuwen,
Mijn emmer van kraan naar kust,
Tot dat lelijke monster,
Door de dood zal worden gesust.