Verscholen tussen de bomen in noord Brabant ligt een plek waar altijd vrolijkheid is. Elke dag trekken duizenden mensen van heinde en verre naar deze plaats. Met auto, per fiets of met de bus en taxi. Opgewonden kinderen op sleeptouw lopen ze over de grote promenade langs de parkeerplaatsen naar het Huis van de Vijf Zintuigen en betalen enkele luttele tientjes om naar binnen te mogen. Deze gelukkige plek is de Efteling.
Een bekend pretpark met achtbanen, rondvaarten door Arabische steden en een carnavalsrit door tientallen landen. Maar het bekendst is het sprookjesbos. Een bos gevuld met talloze sprookjesfiguren. Dansende schoentjes, Langnek, dansende elfjes en kakelende heksen! Vrijwel alle sprookjes brengen verwondering of een lach op het gezicht van wie toekijkt. Maar er is ook een uitzondering. Vrijwel aan het einde van de route, of aan het begin, staat een huisje waar binnen het donker is en waar een sprookje wordt verteld.
Kinderen vinden het saai en rennen snel verder. Ouders daarentegen gaan niet zelden snikkend weg bij de aanblik van dit sprookje. Een sprookje zelden besproken, maar oh zo bekend: Het meisje met de Zwavelstokjes.
Het sprookje gaat over een meisje dat zwavelstokjes verkoopt, een soort lucifers. Het is oudejaarsavond en bitter koud terwijl ze in lompen over straat loopt in de hoop voor een paar centen een zwavelstokje te kunnen slijten. Maar er is niemand op straat. Het meisje is alleen en wanneer ze door de ramen van de huizen kijkt ziet ze ruim gedekte tafels, warmte en liefde. Ze denkt dan aan haar overleden oma die ook altijd zo heerlijk kon koken.
Om zich te warmen steekt ze uiteindelijk zelf een stokje aan. En in het licht ziet ze een gedekte tafel voor haar. Ze doet het nogmaals om het beeld niet kwijt te raken. Uiteindelijk ziet ze zelfs haar oma die naar haar glimlacht. Op dat moment steekt ze, bang om het gevoel van geluk en de nabijheid van haar oma kwijt te raken al haar resterende zwavelstokjes aan. Ze springt in de armen van haar oma die mooier is dan ooit en samen gaan ze naar de hemel. De volgende ochtend wordt het meisje gevonden. Ze is doodgevroren, in haar handen de gebruikte zwavelstokjes, rond haar mond een glimlach.
In de attractie wordt het meisje gespeeld door een geknielde pop. En wanneer men door het glas zou kunnen lopen en haar het verhaal vertellen, zou ze, me dunkt, boos opkijken. ‘Ik ken dat verhaal nu wel!’ Zou ze snauwen. ‘Ik doe dit kunstje al bijna twintig jaar! Denk je dat het een pretje is om elke keer dood te gaan? En dan mijn publiek! Was ik maar meer als de Indische Waterlelies met hun vrolijke muziek. Of als de Langnek, die is bekend! Niemand denkt aan mij als het over het sprookjesbos gaat! En wie er wel aan denkt schiet onmiddellijk de tranen in de ogen. En dan de tieners die al gierend van de lach hierdoor stuiven en roepen dat ik een meisje ben met eierstokjes! Alsof het grappig is dat ik hier met mijn zwavelstokjes sta te zwaaien! Nee, het is niet grappig!’
Ja, goed. Het is begrijpelijk dat het leven voor wezens in het sprookjesbos zelf alles behalve een sprookje is. Wat te denken van Hans en Grietje? Grietje en Hans zitten al tientallen jaren naast elkaar en steeds met de gedachte dat de heks binnen een mum van tijd Hans zal braden. Niet dat het voor de heks zelf beter is. Die moet elke keer wanneer iemand aan haar tuinhek zit hetzelfde kunstje herhalen en brullen wie er aan haar huisje zit! Nee, die verlangt vast naar een rustig bejaardenhuisje op driehoog achter.
Aan de andere kant. Die gaat niet dood. En het meisje met de zwavelstokjes wel.
Het was een koude avond dat het leven, of nou ja het bestaan, van het meisje met de zwavelstokjes zou veranderen. Een heel typische dag, of avond, eigenlijk. Mensen hebben weleens vreemde uitspraken. De dag dat Pasen en Pinksteren op één dag vallen. Dat de kiekens kiezen krijgen. Maar voor het meisje met de zwavelstokjes was het natuurlijk wel mogelijk om zoiets vreemds mee te maken.
Wat als kerst en oudejaarsavond op dezelfde dag vallen? Het meisje met de zwavelstokjes maakte dit natuurlijk eens per jaar mee. En dit jaar ook weer. Terwijl zij de hele dag oudejaarsavond doormaakte met haar zwavelstokjes zo was het in de werkelijke wereld stilstaan kerstavond geworden. In de Efteling werd het inmiddels een winterwereld met nepsneeuw, kaarsen en vuren. En het meisje deed haar taak waarvoor ze was geprogrammeerd. Tot de stroom werd uitgeschakeld en de pop voor een laatste maal bewegingloos op de grond zakte. Het was kerstavond. Mensen schaarden zich voor de tv, pakten alvast een cadeautje uit of aten weemoedig een diepvriespizza. Die laatsten misschien een beetje afgunstig op mensen die deze kerst in glitter en warmte van elkander konden meemaken.
Het was op dit moment stil in het sprookjesbos. In de gehele Efteling. Holle Bolle Gijs was dan wel niet verzadigd, maar hij was stil. Enkel het nachtleven werkte voort in het bosrijke gebied waar voldoende plekken zijn om te schuilen, jagen en een nest te bouwen. Uit een nestje kruipt een eekhoorntje op zoek naar zijn voorraad nootjes. Een spin weeft een nieuw web in de hoeken van een controlekamer. Een kat jaagt op een muis en een mierenkolonie luidt de kerst in door aan te vallen op een roze koek die tussen de bosjes is beland.
In Kaatsheuvel slaat de kerkklok. Eén maal. Twee maal. Drie maal. Vier maal. Vijf maal. Zes maal. Zeven maal. Acht maal. Negen. Tien. Elf. Twaalf malen. Kerstavond was overgegaan in kerstnacht. Een tijd toegeschreven aan wonderen. Heilige wonderen waar dromen worden vervuld. Als Halloween volgens de Kelten het moment was dat de wereld tussen de levenden en de doden dicht op elkaar stond. Dan is Kerst, het feest van het geboorte van het Christuskind, een dag dat de treden van de troon des Heeren schurken aan zijn mooiste creatie. De aarde zelf.
Het wildleven in het sprookjesbos, toch wel gewend aan vreemde verschijningen met heksen en tovenaars, veranderde dan ook ineens. Een wonder voltrok zich toen in het bos een prachtige toverfee verscheen. Geen fee die onderdeel uitmaakt van het park. Maar een wonderschone vrouw met enkel als doel goede daden te verrichten met haar toverkunsten. Een vrouw met een huid puur, haren glinsterend als de sterren en een jurk van geweven kristal. Een helder licht dat haar ogen had op de attractie van het meisje met de zwavelstokjes.
Ongehinderd liep ze het gebouwtje binnen en maakte licht zonder gebruik te maken van elektriciteit. Ze liep door het glas, verbrak de technieken die ingenieurs van de Efteling hadden gemaakt en ging voor de geknielde pop staan.
‘Ik heb je aangehoord.’ Een stem als een fluister en een zucht gelijk galmde door het huisje. ‘Ik weet wat je speelt. Ik weet wat je denkt. Terwijl mensen hier komen voor hun plezier beleef jij elke paar minuten je laatste momenten. Nu is het aan jou om een dag plezier te hebben.’
‘Eén dag?’ Vroeg het meisje met de zwavelstokjes teleurgesteld.
‘Je weet hoe sprookjes en magie werken.’ Zei de toverfee. ‘Je woont zelf in een sprookjesbos. Elke magische bezwering kan maximaal een bepaalde tijd duren. En deze duurt maar één dag. Vierentwintig uur. Niet meer. Niet minder. Vierentwintig uur zal jij geen pop zijn. Vierentwintig uur zal jij niet sterven. Vierentwintig uur zal jij een meisje zijn dat kerst viert met haar familie. Een liefhebbende familie.’
En zo gebeurde het dat het meisje ineens duister zag en warmte voelde van dekens. De zachtheid van een bed en de geur van een huis. Een slaapkamer. In de verte klonken de heldere klanken van kerkklokken die opriepen voor een nieuwe dag. Een kerstdag. Ze haalden het meisje uit haar slaap. De enige werkelijke slaap die ze ooit had gehad. Ze rekte zich uit en toen ze haar ogen open deed merkte ze dat ze geen pop meer was. Haar handen waren van vlees en huid. Haar haren waren echte haren en geen pruik.
Voorzichtig met haar nieuwe lichaam kroop ze uit bed en trippelde in haar pyjama naar de deur van de kamer. Haar kamer. Haar slaapkamer. Aan de muur zag ze dingen die meisjes interesseren. Meisjes van haar leeftijd in elk geval. Foto’s van paarden, van knappe en stoere jongens en van andere meisjes. Ook een foto van zichzelf tussen een man en een vrouw in. Door de betovering had ze een vader en een moeder gekregen!
Ze trok de deur van haar slaapkamer open en liep de gang op. De trap af en toen de woonkamer binnen. In de woonkamer stond een enorme kerstboom. Rondom de stam van de versierde boom die schitterde van de kleine lichtjes lagen cadeautjes die glansden in het ochtendlicht. Met bonkend hart zocht het meisje verder. Ze liep de keuken in, en weer uit. Ze keek even in de kelderkast en liep toen terug naar boven.
Daar vond ze de badkamer, haar slaapkamer een kantoor en een andere slaapkamer. In het grote bed lagen twee mensen te slapen. Een man en een vrouw. Een vader en een moeder. Haar vader en moeder. Voorzichtig ging ze naast het bed staan en keek naar de slapende mensen. De vrouw knipperende op gegeven moment met haar ogen. In een flits gingen ze open, keken naar het meisje en ze glimlachte.
‘Wil je erbij?’ De vrouw opende een beetje van het dekbed. ‘Kom maar hoor. Het is nog vroeg.’
Het meisje kroop onhandig tegen de vrouw aan, die sloeg een arm om haar heen en viel weer in slaap. Het meisje wilde eigenlijk niet slapen. Er was haar maar één dag beloofd. Maar één dag van dit leven. Eén kerstdag. Toch viel ze langzaam weer in slaap. Ingedut door de parfum van de vrouw en de kalme ademhaling die weerklonk in de duistere slaapkamer.
Uren later was de woonkamer een haven van plezier. Uit de radio klonken vrolijke kerstdeuntjes en uit de keuken walmden geuren die het meisje niet kende maar die haar deden watertanden. Intussen hield ze de cadeautjes onder de boom goed in de gaten. Ze wist zeker dat er een paar voor haar bij zouden zitten. Dat moest toch wel?
Ze had een prachtige jurk aangetrokken die glitterde als de kerstballen in de boom en glinsterde met de lichtjes, kaarsen en lampjes. Een jurk beter dan haar lompen als pop. Een jurk waarin ze zich een prinses of koningin gelijk voelde. Een gevoel enkel voor vandaag. Enkel voor één dag.
Plots werd de muziek verbroken door een luide gong. Het meisje dacht even dat de toverfee was teruggekeerd. Dat ze niet op de tijd had gelet en dat haar dag voorbij was gegaan zonder dat ze er echt van had kunnen of mogen genieten. Maar vanuit de keuken stak haar “moeder” haar hoofd door de deuropening.
‘Dat zal oma wel zijn, wil je de deur even open maken?’
Oma? Het meisje sprong van de bank en sprintte naar de voordeur. Achter het matte glas zag ze een vreemd gevormde figuur. En toen ze de deur opende zag ze daar oma staan. Haar eigen oma! In levenden lijve!
‘Hallo, lieverd.’ De vrouw stak haar armen uit en omhelsde het meisje voor ze afsloot met een dikke zoen. ‘Vrolijk kerstfeest.’
‘Vrolijk kerstfeest, oma.’ Het meisje greep oma extra stevig beet. Pas toen ze een roep hoorde uit de woonkamer liet ze oma los en liep ze samen met oma naar de woonkamer.
De tafel was inmiddels gedekt. Het was precies zoals het meisje altijd had gedroomd. In het midden van de tafel stond een grote, bruine en dampende kalkoen. Daaromheen was de tafel gedekt met hapjes, flessen wijn, blinkende glazen en nog lege borden. Moeder begroette oma en zorgde ervoor dat zij een plek kreeg aan tafel. Daarna ging het meisje ook zitten, net als haar vader en moeder. Vader schraapte zijn keel en ging voor in gebed…
Toen er van de kalkoen weinig meer over was, de wijn was aangebroken en de borden nu vuil zaten ze allemaal onderuit gezakt. Het meisje was vergeten dat nu ze geen pop meer was ze aan kon komen. Haar jurk zat strakker dan eerst. Maar daar werd ze van afgeleid toen haar vader plots opstond en naar de boom liep. Met een kreun bukte hij zich en pakte een pakje.
‘Voor onze dochter.’ Zei hij terwijl hij het pakje aan het meisje gaf.
Ze keek even sprakeloos naar het ingepakte kleinood en rukte toen het papier eraf. Ze begreep niet meteen wat ze had. Het was niet groot, maar het gaf licht. Het glinsterde en wanneer ze het aanraakte maakte het geluid.
‘Je eigen Iphone.’ Zei vader trots. ‘Ik heb ‘m al geïnstalleerd. Wel voorzichtig mee doen!’
Het meisje, dat natuurlijk alleen zwavelstokjes gewend was, wist niet wat ze in handen had. Maar ze was oneindig dankbaar. Daarna volgden meer cadeautjes. Sommige waren snoep. Andere waren boeken. Oma werd ook verwend, en vader en moeder deelden sieraden met elkaar.
Aan alles komt helaas een eind. Samen met haar cadeautjes ging het meisje die avond naar bed. Moeder ging mee en stopte haar in.
‘Morgen tweede kerstdag.’ Zei moeder zangerig. ‘Dan slapen we weer lekker uit… huil je?’
Het meisje kon inderdaad een traan niet onderdrukken. Snel veegde ze de natte druppel van haar wang.
‘Ik wil dat dit nooit ophoudt.’ Zei ze eerlijk. ‘Ik vond het geweldig vandaag!’
‘Maar waarom zou het ophouden?’ Vroeg moeder verbaasd. ‘Morgen is er nog. En dan heb jij je cadeautjes nog. En daarna is het nog vakantie tot je naar school moet. Het is nog lang… niet… voorbij…’
Maar dat was het wel.
Toen het meisje haar ogen weer opende was het warme bed verdwenen. Haar moeder was weg. De toverfee. Die was weer terug. De kerkklok van Kaatsheuvel, die de kerstnacht vierentwintig uur eerder had ingeluid luidde weer. Eén maal. Twee maal. Drie maal. Vier, vijf, zes… net zo lang tot de twaalfde slag wegstierf in het duister van de nacht na kerst.
‘Ik wil terug!’ Eiste het meisje met de zwavelstokjes. ‘Ik wil naar mijn moeder, en vader! Ik wil die… dat ding. Die eifoon! Stuur me terug!’
‘Ik heb je al gezegd dat dit maar één keer kan.’ Zei de toverfee rustig. ‘Eén keer, één dag. Het duurde voor jou één dag. En dat één keer. Eén keer heb je als meisje een kerst mee mogen maken. Dat zal nooit weer zijn. En nooit meer zijn.’
‘Dat is gemeen!’ Als het meisje had kunnen huilen in deze staat. Als een pop. Dan had ze het gedaan. ‘Het was zo mooi. Het was zo fijn!’
‘Maar, meisje.’ De toverfee keek op haar neer. ‘Dat is maar één dag uit een heel jaar. Denk je dat het elke dag zo fijn is? Denk je dat mensen, echte mensen, elke dag kalkoen eten en cadeautjes uitdelen?’
Het meisje zei niets. En de toverfee ging verder.
‘Nee. Elk leven heeft tegenslagen. Sommige klein. Sommige groot. Daarom hopen mensen af en toe op een mooie dag. Op een perfecte dag. En dat gunnen ze elkaar één keer in het jaar. Eén keer, één dag dat ze al hun zorgen proberen te vergeten. Dat echtelieden, mannen en vrouwen die eigenlijk van elkaar houden en naar elkaar verlangen, vergeten ruzie te hebben. Dat er rekeningen zijn die niet kunnen worden betaald. Dat het slecht gaat op het werk. Of op school. Of met de gezondheid. Ze liegen zich één dag in het jaar voor dat alles perfect is. En dat is niet zo. Denk je in hoe mooi jouw leven is. Jouw leven als pop.’
‘Nou, geweldig.’ Mompelde het meisje sikkeneurig.
‘Ja, dat is het. Jij gaat elke paar minuten dood. Maar jij gaat ook elke paar minuten naar de hemel. Elke paar minuten zie jij je oma in het licht van de glorie Gods. Een licht dat vele mensen niet zullen aanschouwen. En als ze dat al doen dan is het maar één keer. En dat is nadat hun leven voltooid is.’
Het meisje was stil. Zo had ze het nog niet bekeken.
‘Dus die mensen die mijn vader en mijn moeder waren? Gaan die naar de hemel?’ Vroeg het meisje na een tijdje.
‘Dat is de vraag.’ Zei de fee. ‘De Heer is een goede heer. Al is Hij ook streng. Maar tegelijkertijd ook rechtvaardig. En misschien dat jij ze nog een keer ziet. Misschien dat ze hier langs komen. Zouden ze jou herkennen als hun dochter van de eerste kerstdag? Dat weet ik niet. En daar kan ik ook niet voor zorgen. Maar het feit blijft dat jij, in jouw dood, een mooier leven hebt dan zij zullen hebben.’
‘Zo voelt het niet.’ Zei het meisje beslist. ‘Werkelijk niet.’
‘Werkelijk niet? Jij sterft als pop. Zonder pijn, zonder gevoel. Mensen worden huilend geboren. En tussen hun momenten van geluk kunnen diepe dalen van pijn en verdriet zitten. Net zo lang tot hun lichaam aftakelt en niet meer kán leven. Dan sterven ze. Voor eeuwig.’
Ineens gingen de lampen branden. Het meisje kreeg gevoel in haar mechanische ledematen. Het was ochtend. Het park werd opgestart. De vertelstem begon en met de stem ook de voorstelling. Het meisje met de zwavelstokjes deed haar handelingen zoals ze was geprogrammeerd. Tot ze haar oma zag en ze voor het eerst werkelijk besefte wat ze zag.
Het was dan misschien gemaakt. Het was dan nep. Maar zij en haar oma stegen werkelijk op naar het Hemelse koninkrijk van de Schepper van het al. Zolang zij er maar in geloofde dat ze dat deed gebeurde het ook. Natuurlijk kon ze verlangen naar een eifoon, of naar cadeautjes. Iets wat ze één dag had gehad.
Het verlangen naar leugens van een comsumptiemaatschappij waar geluk werd gemeten naar rijkdom. Waar waarde werd gegeven aan gemaakte schoonheid. Waar eer werd ontleend aan bezit.
En juist door het waarderen van die ene dag. Die ene kerstdag die ze nooit weer krijgen zou ging ze waarderen wat ze wel had. En dat dit magisch was. Andere mensen wachtten een jaar of een leven op een wonder. En zij vijf minuten. Dit was waarvoor de Heere haar gemaakt had. Voor een sprankje hoop voor mensen die nimmer dit licht zouden zien. Die haar oma nooit in de hemel zouden zien. Die keken toe hoe zij het zag want ja…
Zij zag het wel.
Elke keer opnieuw.
-einde-