Dit is een verhaal dat zich nog afspeelt in de “voortijd” een jaar dat Covid de wereld nog niet in zijn greep hield. Maar nog niet zo heel lang geleden. Het verhaal gaat over poes Mickey. Mickey was de naam die haar “personeel” haar gegeven had toen ze nog jong was. Ze was meegenomen van de boerderij. Weg van haar moeder en haar broertjes en zusjes. En ze had de naam Mickey gekregen.
Ze miste haar moeder in het begin wel een beetje. Maar ze wende aan haar nieuwe huis waar ze elke avond vlees kreeg, de verwarming warm was wanneer het buiten koud was en er af en toe met haar gespeeld werd door de junior personeelsleden.
Mickey vond ze haar mooiste naam. Maar er waren ook andere namen die het personeel voor haar gebruikte. Mick, Poes, Poekie. Het hoofd huishouding was normaal het grootste deel van de dag weg en kwam thuis om haar “Rotkat” te noemen. Niet zelden gooide hij Mickey dan van haar plekje op de bank in een hoek. Ze mocht hem niet zo.
Mickey vond persoonlijk dat ze het wel goed getroffen had. Vooral nadat ze in een avond eind oktober de forse kater Toby had weten te strikken. Hij was niet zachtzinnig met haar omgegaan. Maar wie een goed nestje op de wereld wilde zetten moest nu eenmaal pijn lijden. En ze voelde dat nestje groeien in haar buikje. Kleine Mickey was in verwachting. Ze wist niet veel van zwangerschap, dit was haar eerste, maar ze dacht toch zeker aan vijf kittens.
Na een aantal weken begon Mickey zich te verheugen op haar kleintjes. Ze had al een goede plek gevonden voor haar kleintjes. In het holletje van de bank. Een beetje bij het hoofd huishouding vandaan. Ze zou er een lekker plekje maken. Een washandje had ze al meegesleept en precies zo neergelegd dat het goed deed aan haar rug. Het hoofd huishouding kwam hier niet in de buurt. En als de junioren haar buikje wilden aanraken dan lag het net aan haar humeur of ze het toestond of niet.
Dat dit allemaal snel zou veranderen had Mickey niet durven bedenken. Ze was nog geen jaar oud en hoogzwanger toen er in huis consternatie ontstond. De junioren renden gillend rond. Het vrouwtje rende hen gillend en schreeuwend achterna, het hoofd huishouding bromde door het hele huis. En Mickey keek verstoord van haar broedplaatsje op.
Uiteraard had ze al eerder consternatie meegemaakt. Toen een van de junioren een jaar ouder was geworden was er een hele stoet familieleden en andere kinderen over de vloer geweest. De meeste hadden geprobeerd Mickey te lokken om te aaien of op te rapen. Maar Mickey had mooi niet meegedaan aan dat spelletje; ze aaiden zichzelf maar!
Gaandeweg de uren die volgden tijdens de drukte zag Mickey hoe tassen uit huis werden gesleept. Alsook vreemde objecten die in een lange koffer bovenop de mechanische koe werden gestouwd. Dingen die “ski’s” genoemd werden en het meest leken op heel soepele, platte, boomtakken. Wat waren haar mensen met deze dingen van plan?
Mickey hield het met zulke verbazing en onwetendheid in de gaten dat ze het hoofd huishouding niet zag of hoorde naderen. Voor ze iets kon doen voelde ze een kneep in haar nekvel en hoorde ze zijn stem.
‘Zo, en jij ook.’
Het deed Mickey pijn toen ze hoger en hoger werd getild en als een speeltje aan haar nekvel werd meegesleurd. De extra gewicht van haar kittens deed haar het gevoel geven dat haar nekvel zeker scheuren zou.
‘Niet janken.’ Door de vervaging van de pijn zag Mickey de box. Dezelfde box die haar hier gebracht had. Met tralies aan de voorkant. De voorbode van opsluiting en claustrofobische angst. Voor ze iets kon doen, voor zover ze iets kon doen door de verlamming in haar nek, ging het traliedeurtje open. Een soepele worp later landde de zwangere, kleine Mickey in de box en klapte het deurtje dicht. Het hoofd huishouding draaide aan een slotje en keek daarna door de tralies.
‘Het duurt maar even, rotkat.’
Daarna werd de box opgetild en in de mechanische koe gezet. Tussen de tassen en koffers.
‘Goed.’ De achterklep werd met een luide doordringende klap gesloten. ‘Wie heeft er zin in Oostenrijk?’
‘Ach, jongedame, dit is geen Oostenrijk.’ De uil schudde zijn veren op en knipperde met zijn gele ogen die neerkeken op Mickey. ‘Dit zijn de Ardennen. Van Frankrijk tot Vlaanderen en van Luxembourg tot… weer Vlaanderen.’
De auto had gereden en gereden. Mickey had geleerd stil te zijn in die tijd. Ze was gaan liggen en had haar buik gelikt. Haar buik met haar kittens die af en toe kronkelden en schopten. Ze moest kalm blijven voor haar kleintjes. Er zou op gegeven moment een punt komen waar de auto stoppen zou, en daar zou ze weer een nieuw nestje kunnen maken. Dan moest ze wel weer op zoek naar nieuwe handdoeken, en washandjes. Maar ze zou het voor elkaar krijgen, voor haar kleintjes!
Voor in de auto hoorde ze af en toe een uitroep.
“Rotbelgen!” Was een van de favoriete terugkerende recensies. Maar “rotwegen” was ook een topper. Mickey nam maar aan dat alles goed ging.
De auto verliet uiteindelijk de “rotwegen” en verruilde die voor een weg die nog slechter was. Mickey keek door de tralies omhoog naar buiten en zag boomtoppen voorbij flitsen aan een grijze hemel. Intussen was er voorin de auto ruzie ontstaan. De kinderen huilde, de vader schreeuwde, moeder gilde. De auto stopte abrupt.
De deur ging open en daarna de achterklep. De box werd opgepakt en Mickey zag het verbeten gezicht van het hoofd huishouding.
Daarna werd het traliedeurtje geopend.
‘Goed, klaar nu!’ Het hoofd huishouding hield de box ondersteboven, Mickey voelde hoe ze eruit gleed en met een klap op ruwe grond belandde. Beduusd keek ze naar de grond en daarna naar het hoofd huishouding.
‘Ksst!’ Riep die. ‘Het bos in, rotbeest!’
Onbegrijpend keek Mickey tot ze uit moest wijken voor een gemikte trap van de man.
‘Weg!’ Hij liep terug naar de auto, deed de bo weer achterin en stapte daarna achter het stuur. ‘En jullie ophouden met janken! We halen wel weer een nieuwe haarbal op de terugweg! Een mannetje dat niet zwanger kan worden!’
Mickey keek met grote ogen hoe de auto ruw draaide en daarna weer verdween. Het duurde een paar minuten, en toen was ze alleen. Mickey voelde haar kleintjes weer schoppen, daarna was ze zich bewust van de kou. Waar was haar nestje? Was ze al in Oostenrijk?
Een andere auto raasde langs en Mickey miauwde luid.
‘Stop!’ Probeerde ze. ‘Ik heb kleintjes, ik wil een warm plekje. Stop!’
Maar de auto stopte niet, en reed door. Een tweede auto volgde en toen een zware vrachtwagen over de weg ploegde rende Mickey in paniek het bos in.
Het was koud, kouder dan ze ooit had gevoeld. De grond van het bos was bevuild met half verdorde bladeren die van de nu kale boomtakken waren gevallen. Terwijl ze voort sjokte hoorde Mickey enge geluiden om haar heen. Geluiden van dieren die ze niet kon zien. Geluiden van dieren die groter waren dan zij was en het gemunt hadden op haar en haar kleintjes.
Daar schoot iets over de bosgrond! Het wierp blaadjes op terwijl het snel van de ene boom naar de andere roetsjte. Mickey dook ineen en keek in paniek naar iets wat ze niet kende en ook niet kon onderscheiden. Wat was het dat zo snel de weg wist?
Nog voor Mickey daarachter kon komen werd ze afgeleid door een schaduw die over haar heen schoof. Een donker wezen flapte van de hoogste boomtoppen naar beneden. Ze zag meer bladeren opschieten, maar de schaduw was sneller. Scherpe klauwen en Mickey zag een muisje opgetild worden. Het diertje piepte en spartelde. Maar het was niet in staat te ontsnappen. De schaduw zette zich neer op een tak en schrokte de muis naar binnen in zijn scherpe bek. Daarna richtte een geel paar ogen zich op Mickey.
‘Oehoe.’ Zei de grote vogel verrast. ‘Een poes in het bos. Oehoe!’
De vogel sloeg zijn vleugels uit en zweefde een paar takken naar beneden.
‘Oehoe. Hallo poesje. Oehoe. Hoe heet jij?’
‘Mickey.’ Zei ze onzeker.
‘Oehoe. Dat klinkt als een… muis.’
‘Ik ben geen muis!’ Mickey richtte zich op ze ontblootte haar tanden en opende haar klauwen. ‘Ik eet ook muizen! En ik eet jou!’
‘Oehoe! Het was maar een grapje, poesje.’ De vogel leek niet onder de indruk en zakte nog een paar takken. ‘Jij bent veel te groot. Hoehoe! Ik heet Ulrich, Ulrich de uil. En ik eet alleen maar muizen, en kuikens!’
‘En eekhoorns!’ Klonk het. ‘Ulrich, heb je nog honger? Kan ik eruit komen?’
‘Ik heb geen honger meer.’ Ulrich maakte zijn snavel schoon. ‘Je kunt komen, ik zal je niets doen.’
Uit een van de gaten in de bomen kroop een eekhoorn tevoorschijn.
‘Zeker weten?’ Vroeg het diertje. ‘Je hebt net Mina de muis opgegeten?’
‘Ik had Mina gewaarschuwd.’ Zei Ulrich de uil. ‘Ik had honger, en zij gaat door het gebladerte rennen. Dan eet ik haar op. Maar ze was smakelijk.’
Alsnog wantrouwig kwam uit het holletje een eekhoorn.
‘Erik.’ Begon Ulrich. ‘Mag ik je voorstellen aan Mickey de poes?’
De eekhoorn keek naar Mickey.
‘Hallo, Mickey, ik ben Erik de Eekhoorn.’ Hij stoof de boom uit, verdween in het gebladerde en dook naast Mickey weer op. ‘Zozo, jij bent dik.’
‘Dat is niet netjes om te zeggen, Erik.’ Zei Ulrich geagiteerd flapperend met zijn vleugels. ‘En zeker niet tegen een jongedame.’
‘Ik ben zwanger.’ Legde Mickey uit.
‘Nou, inderdaad.’ Erik legde zijn pootjes op de buik van Mickey. ‘En behoorlijk ook. Amai, dat zullen een hoop jongen worden. Maar wat doet een poesje in een bos?’
‘Mijn personeel heeft me hier… gebracht.’ Zei Mickey. ‘We gingen naar Oostenrijk.’
Erik en Ulrich keken elkaar even aan.
‘Oehoe.’ Zei de uil voorzichtig. ‘Ach, jongedame, dit is geen Oostenrijk.’ De uil schudde zijn veren op en knipperde met zijn gele ogen die neerkeken op Mickey. ‘Dit zijn de Ardennen. Van Frankrijk tot Vlaanderen en van Luxembourg tot… weer Vlaanderen. Neem van deze oude uil aan dat Oostenrijk ver weg is.’
‘Maar mijn personeel…’
‘Ik weet niet wat jouw personeel gedaan heeft, maar dit is geen Oostenrijk.’ Zei Erik zacht.
‘Personeel? Mensen?’ Een rauwe stem klonk vanachter een boom. ‘Mensen noemen ons beesten, maar zelf zijn ze de ergste soort die er bestaat.’
Ulrich zette zijn veren waarschuwend op toen er een vos rond de boom kwam geslopen. Zijn vacht was rood met wit, en een van zijn ogen zat dicht. Hij had zijn tanden ontbloot en zijn nog open oog schitterde naar Mickey en Erik.
‘Ik heb goed gewoond bij mijn per… mensen.’ Zei Mickey.
‘Ach, meisje. Jij weet dan nog niet wat ze doen en uitspoken.’ De vos sloop over het bladerdak dichterbij. ‘Mensen jagen omdat ze het leuk vinden. Met hun luide knallen jagen ze je de stuipen op het lijf en blazen ze het leven uit je. Ik heb het gezien, hoe ze vossen ophangen aan hun ruggen en daarna met de lijken ervandoor gaan. En ze eten er geen gram van. Terwijl ik, ik jaag om te eten!’
Erik de eekhoorn slaakte een piepje en rende een boom in. Daar verstopte hij zich in een holletje. De vos had een sprong naar hem gewaagd die maar nét gemist had en nu sprong hij vruchteloos tegen de boom op.
‘Kom naar beneden, Erik, dan kan ik je opvreten.’
‘Ik ben niet gek!’ Riep Erik terug. ‘Ulrich, jij. Ik moet voor m’n leven vrezen!’
‘Het is de natuur!’ Schreeuwde de wolf. ‘Kom op!’
‘Erik is niet dom, Vygo.’ Zei Ulrich die het treffen tussen de twee dieren komisch vond. ‘Hij laat zich niet zomaar pakken.’
‘Ach, barst.’ Vygo de vos keerde zich af van de boom. ‘Ik krijg je nog wel, mislukte muis!’
‘Nee, die heb ik net al op.’ Ulrich veegde nogmaals zijn snavel schoon. ‘En daarna raakten we aan de praat met deze jongedame die denkt dat ze in Oostenrijk zit.’
‘Oostenrijk?’ Vygo keek naar Mickey. ‘Ik ken wel Oostende, daar heb ik een neef wonen.’
‘Oostenrijk, daar is mijn personeel naartoe.’ Zei Mickey hoofdschuddend. ‘Zonder mij.’
‘Dus je bent gedumpt.’ Vygo liep een rondje om Mickey. ‘Dat gebeurt vaker, konijnen, hazen, hamsters. Ik heb zelfs een keertje gehoord van een vogelspin. Bah.’
‘Maar ik moet een warm plekje hebben.’ Zei Mickey wanhopig. ‘Voor mijn jongen.’
‘Een warm plekje, hé?’ Zei Vygo. ‘Ik weet wel een verlaten hol. Precies groot genoeg voor een poesje met een startend gezin. Kom maar mee.’
Mickey aarzelde, maar ze zag Ulrich bevestigend neerkijken.
‘Oké.’
Vygo ging Mickey voor, dieper het bos in, hij stopte uiteindelijk bij een boom waar de wortels van boven de grond kwamen. Hij knikte naar het donkere hol, en toen Mickey erin kroop voelde ze dat het inderdaad warm was. Iemand had dit hol al eens eerder gebruikt. Er was vacht tegen de wanden geplakt, en er was een soort nestje.
‘Dankjewel.’ Zei Mickey die oprecht blij was.
‘Geen dank.’ Zei Vygo de vos. Hij keek op naar de boomtoppen. ‘Het wordt al donker. Het zal een koude nacht worden met misschien sneeuw. Ga lekker slapen, poesje.’
Vygo kreeg gelijk. De volgende ochtend was het gebladerte bedekt met een laag ijskoud sneeuw. Mickey verlangde terug naar de warme bank, naar haar etensbakje en naar de brokjes. Maar ze moest nu zelf eten regelen. Ze moest dus de sneeuw in en loerde naar een muisje dat onder een bosje vandaan kwam kruipen. Even keken ze elkaar verbaasd aan, toen deed Mickey een uithaal.
Het was niet zo snel als Ulric gedaan had, ze werd natuurlijk gehinderd door haar zwangerschap. En de muis had nog de tijd om te pleiten voor zijn leven terwijl Mickey probeerde om hem op te eten. Maar het was al snel voorbij. Het maal deed haar goed en ze ging weer gezapig liggen in haar hol. Rond de middag hoorde ze iets rondsluipen bij haar holletje en rolde ze zich op in een hoek. Haar nagels klaar om uit te halen.
‘Poesje, ben je hier nog?’
Het was Vygo de vos.
‘Ja, ik ben er nog.’ Mickey trok haar klauwen weer in. ‘Ik ben er nog.’
‘En zijn er nog steeds geen… kleintjes?’
Vygo stak zijn snuit het hol in en keek naar Mickey en haar dikke buik.
‘Nou, dan wachten we maar verder af. Hé.’ Zei de vos een beetje dromerig. ‘Het wonder van het leven laat op zich wachten. Ja, het laat zich niet dwingen.’
Zo gingen er een paar dagen voorbij. Vygo de vos of Ulrich de uil kwamen dagelijks langs om te informeren naar de zwangerschap van Mickey, die werd er zenuwachtig van. Wellicht bedoelden ze het goed, maar ze kreeg er toch een vreemd gevoel van. Toen, in het donker van een koude nacht, werd Mickey wakker. Ze voelde een kramp door haar buikje gaan. Spieren waarvan ze niet wist dat ze die had spanden samen. Ze stiette een zacht gemiauw uit. Was ze nog maar thuis. Dan was er iemand om haar bij te staan. Een tweede, derde en vierde wee volgden. Mickey hapte naar adem en begon, ondanks de koude te zweten.
Toen de zon op was werd Mickey omringd door vijf piepkleine piepende kittens. Ze vochten om toegang tot haar tepels en Mickey zelf likte ze een voor een schoon. Twee leken op haar, twee op hun vader en één was een mix van hen beiden.
Vygo de vos kwam zich na een tijdje weer melden en keek naar de kleintjes.
‘Wat een schatjes.’ Zei de vos. ‘Zo klein en pril.’
Dit was ook de mening van Ulrich die, na een waarschuwing van Vygo, ook kwam kijken.
‘Ze zijn zo klein.’
‘Ze groeien snel.’ Zei Mickey. ‘Hoop ik.’
‘Ik hoop het ook. Oehoe.’
Dat was voorlopig het laatste wat Mickey van het tweetal zag. Ze had het veel te druk met haar kleintjes om met andere dingen bezig te zijn dan hen voeden en baden. De kittens waren nog te jong om iets zelfstandig te doen. Hun oogjes waren nog gesloten, en ze piepten alleen maar om eten.
Mickey had nauwelijks de tijd om haar eigen behoefte te doen. Wanneer ze het nest verliet brak er een opstand uit onder het grut. Het gemiauw was tot in de verre omgeving te horen, en ze wilde in de buurt blijven. Ze had dus geen tijd om te jagen of om meer te eten dan wat koude sneeuw voor ze weer terug moest.
Mickey begon te verzwakken. Zienderogen. De stress van een onveilige plek, de bevalling en het zogen maakten haar uitgeput. Ze had honger, maar kon niet jagen. Ze had dorst, maar kon ook nergens drinken halen. Intussen groeiden haar kleintjes. Ze waren nu piepkleine, blinde, pluizenbollen die enkel sliepen of zogen.
‘Je ziet er verschrikkelijk uit.’ Was de begroeting van Vygo de vos toen hij op bezoek kwam.
‘Ik voel me ook verschrikkelijk.’ Zei Mickey zwakjes. ‘Ik heb al dagen niet gegeten of gedronken. Ik…’ Het liefst had Mickey willen huilen. Ze sloot haar oogjes en voelde hoe Vygo haar kopje besnuffelde.
‘Weet je.’ Zei hij. ‘Ik wil je wel helpen. Dan pas ik wel even op je kleintjes terwijl jij eten gaat scoren en drinken haalt.
‘Zou je willen doen?’ Mickey deed haar oogjes open en keek dankbaar naar Vygo.
‘Oh, ja, ik ben heel goed met kinderen.’
Mickey stond op en schudde haar staart.
‘Ik ben niet heel lang weg.’ Zei ze. ‘Ik ga drinken en eten en dan ben ik zo weer terug.’
‘Neem de tijd.’ Zei Vygo kalmerend. ‘Neem de tijd!’
Mickey verliet haar hol en strekte haar poten in de koude sneeuw. Daarna ging ze op pad. Ze ving een muisje en verschalkte een vogeltje. Daarna vond ze een stromend beekje en liet het heldere water zich goed smaken. Ze speelde onderweg nog even met een dennenappel. Ze voelde zich voor het eerst in dagen weer opleven.
Ze stak de open plek over en kroop het hol in.
Dat was leeg.
Er was geen gepiep van haar kleintjes.
Er was geen geur.
Het was niet eens warm meer.
Vygo was verdwenen.
Verbijsterd keek Mickey naar haar lege nest.
‘Oehoe.’
Mickey keek om. Ulrich de uil stond achter haar en hipte een paar keer op en neer.
‘Vertrouw nooit een vos, meisje.’
‘Waar is Vygo?’ De vrees van Mickey groeide. ‘Waar zijn mijn kleintjes?’
‘Waar denk je?’ Vroeg Ulrich die zijn veren opschudde. ‘De vos heeft gedaan wat alle vossen doen. We moeten eten om te overleven!’
‘Maar het waren mijn kleintjes! Ze waren nog maar baby’s!’ Schreeuwde Mickey uit.
‘Dat maakt niet uit. Oehoe. Het is de natuur. Jij hebt ook een vogel verschalkt. Misschien had die ook wel eitjes of kiekens. Wat is het verschil? Als Vygo me niet voor was geweest had ik er misschien ook voor gekozen om mijn snavel in jouw kleintjes te steken. Oehoe.’
Woede nam bezit van Mickey. Liever woede dan de pijn die ze voelde bij het verlies van haar nestje.
‘Hoe durf je!’ Schreeuwde ze uit. Ze sprong op Ulrich af en gaf hem een klap met haar poot. ‘Jullie hebben mij verraden.’
‘En jij hebt mij geslagen.’ De kalme stem van Ulrich was ineens verandert in een krijs. Hij sloeg zijn vleugels uit en stak zijn scherpe klauwen en snavel naar voren. ‘Misschien stuur ik jou wel naar je kleintjes toe!’
Mickey besefte dat ze moest rennen. De scherpe snavel van Ulrich stak in haar rug terwijl ze tussen de bomen zigzagde. Ze krijste het uit van de pijn. De klauwen van de uil grepen haar nekvel en tolden haar om. Maar ze bleef rennen. Doodsbang voor de pijn, voor de vleugels die als zwarte schaduwen over haar heen zwiepten. Ze stak een snelstromend beekje over en rende onder een hek door. Pas daar voelde ze de aanwezigheid van de uil niet meer. Ze voelde wel bloed wellen uit de wonden in haar rug. Ze voelde weer vermoeidheid. Langzaam zakte ze ineen.
Een warme snuit maakte haar weer alert. Een gesnuif van haar oren tot haar staart en een likje over haar rug.
‘Oh, arme dame.’ Zei een diepe stem. ‘Het gaat niet goed, is het wel?’
Mickey keek op en zag een grote hond die met kwispelende staart over haar heen gebogen stond en haar snuffelend bestudeerde.
‘Je bent gewond, en je bloedt.’ Zei de hond. ‘Je hebt hulp nodig.’
Mickey kon geen pap meer zeggen. Haar blik vervaagde en ze zakte weg.
Ze werd weer wakker in een warme omgeving. Ze voelde een paar menselijke armen om haar lijf terwijl ze langzaam heen en weer werd gewiegd.
Ze snuffelde. Ze rook de geur van mens, ze rook de geur van eten, van warmte en van hond.
‘Je bent wakker.’ Hoorde ze dezelfde diepe stem weer zeggen. ‘Hoe is het?’
‘Pijn.’ Was het eerste wat Mickey zei. En dat klopte. Haar rugje deed nog heel veel pijn van de aanval van de uil.
‘Ja, dat lijkt mij ook.’ Zei de hond. ‘Mijn baasje heeft je geprobeerd op te knappen. Maar je ziet er alsnog slecht uit. Wat is je naam?’
‘Mickey.’
‘Ik ben Sky.’ Zei de hond die even aan haar snuffelde. ‘Aangenaam kennis te maken. Volgens mij heb je een hoop meegemaakt.’
Mickey begon te vertellen over de gebeurtenissen van de afgelopen dagen terwijl het baasje van Sky haar zachtjes aaide.
‘Amai, er is nogal wat gebeurd, is het niet?’ Zei Sky toen ze was uitgepraat. ‘Je hele nestje verloren, arm ding.’
Met sussende geluidjes werd Mickey ineens opgetild en neergelegd in een warm mandje. Vanaf daar had ze goed zicht over de warme kamer. Haar blik werd getrokken door een vreemde boom die behangen was met ontelbare lichtjes en allerlei kleuren.
‘Wat is dat?’
‘Een kerstboom.’ Zei Sky. ‘Een gekke gewoonte van gekke mensen die elk jaar rond deze tijd een gekke boom in huis halen om gek te versieren. En ik maar proberen er niet tegenaan te piesen.’
‘Waarom doen ze die gekke dingen?’
‘Omdat het kerst is.’ Zei Sky plechtig. ‘Dat komt uit een oud verhaal. Baasje leest het elk jaar weer voor uit een oud dik boek. De geboorte van een kindje, lang geleden en ver weg. En dan komt er vrede op aarde.’
‘Voor ons ook?’ Vroeg Mickey.
‘Voor ons ook.’ Bevestigde de hond.
Het baasje van Sky kwam terug de kamer in. Hij had een groot bord bij zich, en een dik boek.
‘Zo, Skypel.’ Zei hij toen hij ging zitten. ‘En onze nieuwe huisgenote. Zullen we dan het verhaal lezen onder het genot van een glaasje sherry? En wat rauwe ham voor jullie?’
Sky blafte enthousiast en sprong hoog op toen er een stuk ham werd opgegooid.
‘En ook wat voor jou, kleintje.’ Mickey kreeg een klein stukje ham en werd weer op schoot getrokken. Daar nestelde ze zich tegen de buik van de op leeftijd zijnde man aan. Daarna sloeg hij het boek open en begon te lezen.
Soezerig hoorde Mickey over een tijd van lang geleden. Toen een man en een vrouw naar een stad ver weg moesten, waar geen plaats voor hen was in de herberg. En waar in een nederige stal een koningskind geboren werd.
Af en toe kreeg ze een stukje ham, net als Sky.
‘Nou, jongedame.’ Zei de man toen het verhaal uit was. ‘Jij blijft wel hier wonen zeker?’
Mickey miauwde zacht ter bevestiging. Ze had voor het eerst het gevoel dat ze echt een plek had waar ze wilde zijn. Waar iedereen aardig voor haar was en waar ze wilde blijven. Een plek waar ze een nieuw leven op kon en wilde bouwen. En dat was voor haar minstens zo groot een wonder als het verhaal van lang geleden.