Rood. Groen. Oranje.
Dat was alles wat hij kende. Hij kende het rood. Het groen. En het oranje. Uit meer bestond zijn leven niet. Rood. Groen. Oranje. De ene kleur kende hij beter dan de andere. Rood kende hij het best. Hij deed het meeste rood. Dat lampje ging nogal eens kapot en dan kwam de gemeentedienst met een grote lift om dat lampje te vervangen. Rood was zijn favoriete kleur, hij mocht die zo vaak doen als hij wilde. Hij wist dat andere mensen er niet blij mee waren. Maar hij was dol op rood. Ja, rood was toch echt zijn favoriete kleur. Daarna had je groen, zijn tweede favoriete kleur. Of misschien wel zijn favoriete kleur. Hij wist het niet. Hij wist wel dat het de favoriete kleur was van anderen. Ja, misschien was groen zijn favoriete kleur. Hij had al vaker mensen blij horen zijn met de kleur groen. De bomen waren in de zomer ook groen. Misschien was groen dus wel zijn favoriete kleur. Of toch rood? Maar hij had nog een derde kleur; oranje. Misschien ook wel een favoriete kleur van hem. Rood was mooi, groen ook. Maar oranje was ook een fijne kleur. Een hele fijne kleur. Het was de kleur die hij gebruikte voor hij rood ging gebruiken. En dat was zijn favoriete kleur als groen zijn favoriete kleur niet was. Ja, misschien was oranje dan wel zijn favoriete kleur. Over oranje had hij altijd weinig klachten gehoord. Over groen ook niet, maar wel over rood. Misschien was rood wel de mooiste, groen de fijnste en oranje het allerfijnst omdat hij daarna rood kreeg. En oranje was ook fijn omdat hij dan niet veel hoefde te doen. Wanneer het nacht was en zijn groene en rode licht nauwelijks bekeken werden kleurde hij oranje. Ja, misschien was oranje zijn favoriete kleur. Net als rood en groen.
Meer had het verkeerslicht niet om over na te denken. Hij had maar drie kleuren. Rood. Groen. Oranje. Hij had af en toe overleg met de andere verkeerslichten aan dezelfde kruising. Wie wat zou doen, en wanneer. De eerste dag dat hij er samen met de rest had gestaan was het een afgang geweest. Ze waren allemaal tegelijk op groen gegaan en het had tot aanrijdingen en chaos geleidt. Daarna zorgden ze ervoor dat ze van elkaar wisten wat de ander ging doen. En het had nooit meer tot problemen geleid, het verkeerslicht wist intussen hoe de rest aan de kruising dacht. En zo hoefde hij zich enkel te richten op de drie kleuren die hem lief waren. Rood. Groen. En oranje. Meer hoefde hij zich geen zorgen over te maken behalve die drie oplichtende kleuren. Nou ja, misschien die misselijke hond die elke ochtend en avond zijn achterpoot lichtte tegen zijn stalen onderstel. Ja, daar kon hij ook over nadenken en dromen. Wat zou hij graag ineens een groen licht tonen wanneer dat mormel overstak. Dan zou dat beest wat beleven! ha! Maar helaas moest hij rood tonen want dan was er een kleiner verkeerslicht met een groen mannetje. Hij mocht geen groen tonen wanneer die groen toonde. Oh nee, dat was verboden. Hij moest dan rood tonen. Maar dat was zijn favoriete kleur, en daar was hij blij mee. Net als groen en oranje. Ja, hij was blij met zijn drie kleuren. Met de een meer dan de andere, of misschien toch niet… hij was er even blij mee.
Een verkeerslicht leidt nu eenmaal een eenzaam en eentonig bestaan. Sommige houden van hem, sommige haten hem. Maar daar maakte hij zich geen zorgen over, want hij had zijn drie kleuren. Rood. Groen. Oranje.
Minuut in, minuut uit. Uur in, uur uit. Dag in, dag uit. Week na week. Maand na maand. Jaar na jaar.
Maar zelfs verkeerslichten kunnen worden geconfronteerd met iets onverwachts in hun leven. Zo gebeurde het dat op een koude dag aan het einde van december ons verkeerslicht zijn mormel weer zag naderen. Het baasje hield zijn hond goed aan de lijn terwijl het beest vrolijk om hem heen draafde. Het zou maar eens de weg op schieten en onder een auto terecht komen. Het verkeerslicht zette het licht net op rood toen het baasje zijn mormel aanmoedigde om zijn ding te doen. Het verkeerslicht dacht nog dat hij ten onder zou gaan aan roestvorming als de hond zijn zoute spul tegen zijn basis zou laten vloeien. Wanneer was zijn opknapbeurt ook alweer?
Maar in plaats van de warme stralen te voelen, die in deze koude ondanks zijn afkeer misschien wel welkom waren, hoorde het verkeerslicht een kreun.
Wat zouden we nou krijgen? Liet dit mens zijn hond nu zijn behoefte doen tegen een ander mens? Het verkeerslicht keek eens goed, en vergat bijna het licht weer op groen te zetten. Hij zag geen mens maar iets warrigs, iets bruins. Iets walgelijks.
‘Hé!’ Brulde het verkeerslicht. ‘Ga eens weg!’
‘Ik zou graag willen, maar dat kan ik niet.’ Zuchtte het bruine ding dat veel te veel uitsteeksels had.
‘Dat kan je niet?’ Het verkeerslicht flitste even oranje en daarna op rood. ‘Je bent hier gekomen ook, vort!’
‘Ik ben hier niet zelf gekomen.’
‘Dus de kaboutertjes hebben je gebracht?’ Vroeg het verkeerslicht spottend. ‘Hup, het is groen voor voetgangers. Oversteken graag.’
‘Ik. Kan. Geen. Stap. Verzetten.’
‘En waarom niet?’ Het was weer groen. ‘Je leidt mij anders behoorlijk af.’
‘Waar leidt ik je van af dan?’
‘Van mijn kleuren.’ Zei het verkeerslicht snoeverig. ‘Rood, groen en oranje. Ik ben persoonlijk dol op rood, maar ik weet niet helemaal of…’
‘Ooit had ik ook zo veel kleuren.’ Onderbrak het bruine ding de lofzang van het verkeerslicht.
‘Opschepper.’ Zei het verkeerslicht. ‘Je bent bruin, maak het de kat wijs dat jij ooit betere kleuren hebt gehad dan ik nu heb. Zelfs honden piesen lieven tegen jou dan mij.’
‘En toch had ik prachtige kleuren.’ Zei het bruine, vormloze, ding. ‘Ik was ooit zelf groen.’
‘Ha, dan is groen mijn favoriete kleur niet meer.’ Het verkeerslicht ging prompt naar oranje en daarna rood. ‘Ik laat m lekker niet meer zien. Lekker puh!’
‘Ben je altijd zo eigenwijs?’ Vroeg het bruine ding.
‘Jij staat hier op mijn stoep!’ Riep het verkeerslicht uit. Hij hield koppig zijn rode licht vol. Zelfs toen andere lichten hem toeriepen dat hij toch echt op groen moest gaan. De auto’s begonnen te toeteren, een van de bestuurders stapte zelfs uit. Die liep naar de paal, naast het bruine ding, en begon te trappen tegen het verkeerslicht.
‘Au!’ Brulde het verkeerslicht. ‘Goed dan, goed dan! Hier, groen.’
Nog altijd tierend ging de bestuurder terug naar zijn auto waar het verkeer nu omheen reed.
‘Vond je dat leuk?’ Vroeg het verkeerslicht die nog altijd een beetje pijn voelde waar de man hem met zijn voet had geraakt.
‘Niet echt.’ Zei het bruine ding.
‘Waarom ben je dan gebleven?’
‘Omdat ik niet weg kan. Ik ben namelijk een boom.’
Het verkeerslicht keek eens goed naar het scharminkel.
‘Een boom?’ Vroeg hij. ‘Heeft de plantsoenendienst een foutje gemaakt of zo?’
‘Ik ben een kerstboom.’ Het klonk vermoeid, alsof kerstboom aan het eind van zijn krachten was. ‘Ik ben er vannacht uit gezet.’
‘Waaruit?’ Vroeg het verkeerslicht.
‘Een huis, hierachter ergens.’ Zei de boom. ‘Wees niet jaloers. Laat mij je groene licht nog eens zien?’
Het verkeerslicht zuchtte en schakelde weer af van zijn rood.
‘Het is mooi he.’ Het verkeerslicht kon niet laten trots te klinken.
‘Ja, heel erg. Ik was vroeger ook zo groen.’ Zei de kerstboom. ‘Ik stond in een groot bos, samen met andere groene bomen.’
‘Klinkt gezellig.’
‘Oh, dat was het ook. Elke herfst lieten we appeltjes vallen. En dan kwamen er uiteindelijk kleine boompjes bij. Kan jij dat ook?’
‘Ik moet er niet aan denken.’ Het verkeerslicht schakelde weer naar oranje en rood. ‘Dan zou het hier barsten van de verkeerslichtjes.’
‘Wel een hoop mooie kleuren. Dan zou er veel rood zijn, en oranje en groen.’ Zei de kerstboom.
‘Maar dat zijn mijn kleuren!’
‘Maar wat heb je aan al die kleuren als je ze niet kunt delen?’
‘Dat kan ik wel.’ het verkeerslicht schakelde naar zijn groene kleur. ‘Kijk het is nu groen en iedereen is blij!’
De kerstboom zuchtte.
‘Maar…’ het verkeerslicht durfde het bijna niet te vragen. ‘Als het zo fijn en mooi was daar, waarom ben je dan naar hier gekomen?’
‘Ik werd uitgegraven door een paar mensen.’
‘Uitgegraven?’ Het verkeerslicht voelde meteen een pijn in zijn kabels en keek snel of hij nog wel stevig in de grond stond. ‘Waarom?’
‘Omdat mensen het blijkbaar mooi vinden. Ik werd meegenomen met een vrachtwagen en kwam op een veld met heel veel andere bomen. Sommige ook uitgegraven, andere waren omgekapt en stierven al snel.’
‘Dat is afschuwelijk!’ Het verkeerslicht vergat van afschuw bijna oranje voor zijn rood te doen. ‘Waarom?’
‘Om mij te kopen, en in een kamer te zetten. Ik werd versierd met lichtjes en slingers… Toen had ik al die kleuren die jij nu ook hebt.’
‘Alsof je nog niet mooi genoeg bent!’ Het verkeerslicht keek even naar de bruine takken. ‘Was, bedoel ik, mooi genoeg was.’
‘Blijkbaar was ik dat niet. En ik heb nog meer moeten verduren. De vrouw van het huis was niet blij dat ik mijn groene naalden verloor, en ze kookten een afschuwelijke dikke lucht bij elkaar.’
‘En nu?’ Vroeg het verkeerslicht. ‘Je staat nu hier.’
‘Ik zei al dat ik hier ben neergezet.’ Zei de kerstboom. ‘Mijn groen is weg. En ik ga ook dood. Mijn grond is droog, ik heb het nu koud. Toe, laat dat groen eens zien? Dan kan ik mij misschien herinneren dat ik ook mooi en groen was. Dan kan ik terugdenken aan het bos waar ik ben opgegroeid. Aan de vele groene bomen daar.’
Het verkeerslicht kon niet weigeren. Eerst had hij een hekel gehad aan het bruine ding, dat zei ooit een boom te zijn geweest. Maar het klonk echt alsof het niet goed met hem ging. Dat hij echt elk ogenblik zou kunnen overlijden. En kon je de wens van zo iemand in de wind slaan? Hij schakelde naar groen en voelde hoe de boom ervan genoot.
‘Laat nog even staan, alsjeblieft.’ Mompelde de boom. ‘Heel even nog.’
Minutenlang liet het verkeerslicht zijn groene lamp aan. Hij negeerde de roepen van de andere lichten dat ze een file hadden. Dat zij niet langer op groen konden omdat ons verkeerslicht niet luisterde. Maar deze hield vol. Talloze automobilisten hadden een grijns op hun gezicht nu ze ongehinderd door konden rijden. Langs de stoep stonden mensen die over wilden steken en niet snapten waarom het niet kon. Maar het verkeerslicht toonde het groen niet voor hemzelf maar voor de boom. Voor een goede herinnering in zijn laatste momenten.
‘Boom?’ Vroeg het verkeerslicht na een tijd. ‘Vind je het nog mooi?’
Er was geen antwoord. Het bruine scharminkel was stil geworden. Stil voor altijd.
‘Boom?’
Het verkeerslicht schakelde over op oranje en weer op rood. Nu zijn minst favoriete kleur. Hij wilde groen laten zien. Net als de boom die nu naast hem stond ooit geweest was. Waar ooit een heel bos van had gestaan. Groen was nu zijn mooiste kleur. Maar dat was het altijd al geweest. Of anders rood… of oranje…
Diezelfde dag nog kwam er een vuilniswagen langs waar de bruine boom in werd gegooid. Zijn groene kleur niet meer dan een vervlogen droom. Maar wel een droom die hij had gedeeld met een meest onwaarschijnlijke vriend. Een verkeerslicht.
Einde