Tom en Bas
Kerst is een vreemde tijd.
De mens heeft altijd al de behoefte gehad om dingen op vaste momenten te vieren. In de oertijd bezongen de Keltische druïden de zon wanneer die op zijn hoogst aan de hemel stond. Op de langste zomerdag en de kortste zomernacht werd voor hen symbolisch het duister waarin zich vele kwade geesten ophielden overwonnen door het licht.
De Egyptenaren keken elk jaar reikhalzend uit naar de voorspellingen van de zo belangrijke Nijlvloeden. Wanneer die te laag zouden zijn zou er onvoldoende vruchtbaar slib achterblijven op de uiterwaarden van de Nijl. En dan zou de oogst tegenvallen. Het Akethfeest werd dan ook uitbundig gevierd wanneer het water van de Nijl begon te stijgen en zo een goede oogst verzekerde.
Het tegenovergestelde van deze zomerfeesten is het Saturnalia van de Romeinen en de Joelfeesten van de Germanen. Op de kortste dag van het jaar vierden zij dat ze niet langer veroordeeld zouden zijn tot het duister en dat het licht van de zon en zomer spoedig zou wederkeren. De Romeinen gaven elkaar cadeautjes en lieten hun slaven voor een paar dagen “vrij” of zelfs de baas spelen. Een huishouden werd zo een vrolijke en dolle boel.
De Germanen zochten ook elkaars gezelschap op. Ze dronken uitbundig en ook een enkeling gaf geschenken aan een ander.
Later zijn beide feesten door de vroege kerk gekaapt en tot kerstfeest gedoopt. De geboorte van het Christuskind heeft naar alle waarschijnlijkheid plaatsgevonden in de zomer van het jaar 4 voor Christus (heel gek) maar een feest van samenzijn, en bovendien de terugkeer van het licht, vormde een mooie aansluiting en overlapping met het idee van de legenden rondom Jezus. Dus Saturnus en Yule moesten het veld ruimen voor een baby in een kribbe.
Tweeduizend jaar later zijn de elementen van die eerdere feesten er nog wel. Goed, er zijn geen slaven meer om de baas te laten spelen. Maar men zoekt elkaar op en geeft elkaar cadeautjes. En dat in een van de donkerste en koudste tijden van het jaar. En naast het verhaal van de geboorte van het kindje in de kribbe worden nog meer verhalen verteld. Verhalen waar men, te oordelen naar de meer dan honderd verfilmingen van “A Christmas Carol”, een origineel verhaal door Charles Dickens, dol op is!
Ons kerstverhaal begint dan ook in de bittere koude van de dag voor kerst. Da’s makkelijk want dan hebben we een doel om naartoe te werken. In een klein stadje in Nederland. Laten we het extra sfeervol maken. Er ligt sneeuw op de daken en in de zijstraten. De gemeente heeft de hoofdwegen vrijgemaakt van sneeuw. Achter de ramen van de huizen staan kerstbomen met lichtjes die flonkeren. En de meeste van die kerstbomen hebben een grote stapel cadeaus eronder. De supermarkt heeft het druk vanwege mensen de een last-minute aankoop komen doen. De slagerij op de hoek heeft het druk vanwege mensen die een bestelling op komen halen. De bakker heeft het druk. De groenteboer heeft het druk. En tussen dat koopjesgeweld van deze oerNederlandse stad loopt de jonge Tom met zijn hondje Bas.
Tom was nauwelijks tien winters oud. Toch was hij trots dat hij een eigen hond had. Een kleine labrador. Tom had altijd al een hond willen hebben. Jaren had hij gezeurd bij zijn ouders. Pa en moe zouden eens moeten weten hoe blij hun zoon zou worden van een hond! Hij zou er, ja serieus, goed voor zorgen! Hij zou hem elke dag twee keer uitlaten en goed verzorgen!
Tom deed alles om zijn ouders te overtuigen van het nut van een hond, en daarbij schuwde de jonge Tom ook de iets duistere zaken niet. Hij probeerde zijn vader om te kopen met spaargeld. Zijn moeder door te zeggen dat hij minder zakgeld wilde, in ruil voor een hond! Hij had zelfs een semester heel hard geleerd en uitstekende cijfers gehaald. Zijn ouders en meester waren trots geweest. Maar omdat het niet resulteerde in een hond had Tom zijn leergierigheid maar laten varen.
Tom had de hoop bijna opgegeven toen hij met zijn verjaardag lego, boeken en een PlayStation kreeg. Hij wilde die lego graag, die PlayStation ook. Maar hij zou ze zo inruilen voor een hond.
Maar nu had hij er een. Hij had ‘m al een paar weken! Met pakjesavond was er namelijk geen lego geweest, al had hij wel een spel voor zijn PlayStation gekregen. Maar de Sint had ook een mysterieus briefje achtergelaten dat Tom in de schuur moest gaan kijken.
En daar had hij gestaan. Kwispelend alsof zijn leven ervan afhing. Piepend en blij opkijkend naar een baasje dat minstens zo gelukkig was met hem. De jonge labrador pup, blond als goud was in de armen van Tom gevlogen en had zijn hele gezicht afgelikt.
De vader van Tom had hierop de hond de naam “Likker” gegeven. Al sprak hij het liever uit als “Liqeur”. Tom had gekozen voor de korte naam Bas. Van Bastiaan, of Sebastiaan. Vader noemde het dan weer de vreemde naam “Bastaard”. Dan was Liqeur toch leuker…
Tom hield woord. Hij liet Bas elke ochtend uit, en ging ook elke avond met hem op stap. Wanneer Bas een ongelukje had in huis, of in de tuin, ruimde hij het netjes op. In de nacht sloop Tom vaak naar beneden om Bas te halen. Ondanks het verbod van moeder sliep de hond bij Tom in bed. Dicht tegen elkaar aan.
Nu het kerstvakantie was had Tom alle tijd om met Bas te spelen. Vandaag had hij het hondje aangelijnd en meegenomen naar de winkelstraat van de stad. Bas vond de sneeuw maar vreemd. Hij vond het heerlijk om in te rollen, en wanneer de vlokken dik uit de hemel vielen hapte hij ernaar. Maar het was natuurlijk wel koud. Vooral aan zijn kleine pootjes. Bas probeerde dan ook de plekken op te zoeken waar het makkelijk en minder koud was. Liever op de stoeptegels die vrij waren dan op het ijs. Liever onder de luifels door dan in de sneeuw. En dan weer liever in de sneeuw van in die koude en natte plassen. Brrrr.
Tom had het geen last van. Hij had dikke wanten, dikke jas en dikke schoenen die hem beschermden tegen ijs, sneeuw, water en bovendien kou. Soms kreeg Tom het zo warm dat hij zijn muts even af moest zetten om het zweet van zijn voorhoofd te vegen.
Bas volgde intussen trouw en liet de wereld op zich inwerken zoals alleen een jonge hond dat kan doen. Hij steekt zijn neus in de lucht wanneer ze de oliebollenkraam buiten de supermarkt passeren. Dat ruikt lekker! Wanneer de ze bakkerij passeren. Dat ruikt heerlijk! Wanneer ze de slager passeren. Dat ruikt zalig! Wanneer ze de groenteboer passeren… dat rook toch een stuk minder.
Ze waren de winkelstraat door en gingen een zijstraat in. Bas hupte nog steeds van droge plek naar droge plek. Zijn pootjes waren nog niet helemaal volgroeid voor dit weer. Toen werd zijn aandacht en dat van Tom getrokken door gelach en gejoel! Verderop waren jongens, even oud als Tom, aan het spelen in de sneeuw. De sneeuwballen vlogen over en weer. De jongens riepen en wenkten dat Tom moest komen en meedoen.
‘Wat zeg jij, Bas?’ Vroeg Tom. ‘Zullen we meedoen?’
Bas kwispelde met zijn staart. Ja, dit was leuk! Hij rende achter Tom aan naar de plek waar het gevecht bezig was en begon enthousiast mee te doen.
Ballen gooien kon de hond niet. Uiteraard niet. Daar heeft een labrador, of welk hondenras dan ook, geen handen voor. Hij kon echter wel helpen om Tom uit de vuurlinie te houden. Wanneer zijn baasje werd bedreigd door een sneeuwbal sprong Bas zo hoog mogelijk op en probeerde de bal met een grom uit de lucht te vangen. Het lukte een paar keer. Tom hield intussen dapper stand. Hij gooide zelf ook ballen naar de jongens. Daar! Eentje werd in zijn gezicht geraakt en sputterde. Een andere jongen zette het op een gillen toen de sneeuw via zijn kraag over zijn rug liep. Weer aan andere jongen dook weg en kwam met zijn gezicht in een sneeuwman terecht. Wat een lol!
Toen ineens sloeg het om. Remmen piepten. Een auto toeterde en kwam met een klap tot stilstand.
‘Wat om de donder!’ Een portier vloog open en een hele dikke man met een hele dikke winterjas stapte uit. ‘Stelletje snotapen! Ga ergens anders spelen dan midden op de weg! Idioten, rekels! Mafkezen!’
De jongens sprongen geschrokken op en renden weg. Bas keek ook even naar de boze man en trok een sprintje. Achter de jongens aan. Toen zag Bas dat Tom niet bij de jongens was…
Bas draaide zich om en zag de dikke man weer in zijn dure auto stappen. De motor ging weer aan en hij reed met piepende banden weg. Die bullebak was weg. Maar waar was Tom?
Bas durfde weer terug te rennen. Nu niet meer bang voor natte of koude pootjes. En daar zag hij Tom. Hij lag in de sneeuw. Stil. Hij was geraakt. Geraakt door de auto!
Piepend rook Bas aan zijn baasje. Hij probeerde de hand van Tom te laten bewegen. Een paar keer een kopje geven, even aanhalen met zijn eigen voorpoot. Nee.
Daarna rende Bas naar het gezicht van Tom. Likken. Misschien zou het helpen. Maar Tom bleef stil. Geen beweging in zijn handen. Geen beweging in zijn voeten. En zijn gezicht ook bewegingsloos. Zijn ogen gesloten.
Piepend ging Bas naast zijn baasje zitten. Wat nu? Tom moest wakker worden! Ze moesten naar huis!
Bas likte Tom nog eenmaal in zijn gezicht. Maar de jongen reageerde nog steeds niet.
Bas wist dat hij hulp moest halen. Hij worstelde zijn halsband los en draafde terug naar de straat met de winkels. De straat waar het lekker rook en de straat met een hoop mensen.
Die mensen waren er nog! Ze renden van winkel naar winkel met tassen vol etenswaar. Bas zag een vrouw lopen en rende op haar af. Blaffend sprong hij op.
‘Goeie grutjes!’ De vrouw liet van schrik haar boodschappen vallen. ‘Ga weg, vies mormel! Scheer je weg!’
Bas vond dit niet waard om naar te luisteren. De vrouw moest mee! Hij draafde om haar heen terwijl ze haar boodschappen opraapte.
‘Weg!’ Zei ze voor een laatste keer en ze beende met grote stappen bij Bas vandaan. In de andere richting waar hij haar wilde hebben.
Bas gaf niet op. Hij rende blaffend op meerdere mensen af.
‘Mee! Mee!’ Wilde hij roepen. ‘Mee! Mijn baasje beweegt niet meer! Kom mee!’
Maar mensen kunnen het geblaf van honden niet verstaan. Ze vinden het alleen maar irritant, en zonder halsband was Bas niet meer dan een straathond die iets te eten wilde.
Een oudere man zwaaide met zijn stok naar Bas. Een vrouw met een wandelwagen zette het op een rennen. De slager werd het uiteindelijk te gortig en hij stuurde een van zijn knechten naar buiten met een schep om “die rothond” ervan langs te geven.
Dat lukte hem bijna. Piepend maakte Bas dat hij weg kwam voor de schep, en het dreigement dat de knecht en de slager hem in hotdogs zouden draaien.
Bas ging weer terug naar Tom. Die lag nog steeds bewegingloos langs de weg. Hij had nog niet bewogen en zijn jas was bedekt met een laagje verse sneeuw. Het begon al een beetje donker te worden. De korte winterdag ging over in een lange winternacht. Een lange, koude, winternacht. Verslagen legde Bas zijn kop op de besneeuwde jas van zijn jonge baasje. Hij zou bij hem blijven. Net zo lang tot er iemand zou komen om te helpen of…
Bas hoorde ineens een geluid dat hij alleen kende van de zondag. Klokken die beierden. Klokken die mensen bijeen riepen om naar de kerk te komen.
Mensen.
Tussen al die mensen zat vast iemand die wilde helpen!
Met hernieuwde moed zette Bas het op een blaffen en rende in de richting van het geluid van de klokken. En inderdaad! Tientallen, honderden mensen! In nette kleren gingen ze naar het gebouw met de hoge toren. De bron van het klokgelui.
Bas begon te blaffen! Wanhopiger dan ooit!
“Help! Help! Kom mee! Kom! Help!” Riep Bas met zijn geblaf. “Kom dan toch! Help dan toch!”
Maar ook nu kwamen de mensen niet. Ze trokken geschrokken hun kinderen opzij.
‘Flikker op, dolle hond!’ Riep een man. Hij haalde uit met zijn stok.
‘Irritant rotmormel!’ Een paraplu spietste Bas bijna toen een vrouw daarmee uithaalde. Een jongen schopte naar Bas, bukte zich en draaide een ijsbal die hij naar Bas mikte. De jonge hond piepte en jankte toen de bal hem in de flank raakte.
‘Weg jij!’ Een man in een zwart kostuum kwam uit de kerk gelopen. ‘Weg! Dit zijn goede christenmensen die naar de kerk komen. Vort, gij satansgebroed!’
Bas zette het op een lopen toen de man een bezem pakte en hem begon te achtervolgen. Niet ver, zodra Bas van het kerkhof af was bleef de man staan en liep weer terug naar het licht, en de warmte, van de kerk.
Het gebeier stopte en Bas probeerde nog eenmaal iemand te benaderen. Jankend, piepend.
“Help me toch.”
Maar de verlate kerkgangers keurden de hond geen blik waardig. Ze verdwenen het kerkhof op en daarna in de kerk. Ze lieten Bas achter.
Bas bleef staan.
Er was niemand meer op straat. En het was nu donker.
De straatlantaarns waren aan gegaan en het werd kouder.
Bas wilde teruggaan naar Tom. Misschien dat Tom wakker was geworden. Misschien dat Bas…
Daar scheen ineens een licht. En hij zag mensen! Bas besloot het nog één keer te proberen. Blaffend rende hij over de besneeuwde stoep naar het licht.
Maar het waren geen mensen in dat licht. Het was een vreemd bouwsel.
Het was half open en gevuld met dieren. Bas zag een ezel. Een koe. Schapen. Maar ze waren star en stil. Het waren poppen.
Net als de mensen. Ze stonden rondom een voederbak met daarin de pop van een baby. Allemaal keken ze naar deze pop die, gewikkeld in doeken, in het stro lag.
Wie dit was wist Bas niet. Waarom ze naar hem keken wist Bas ook niet. Een hond heeft van dit soort dingen geen besef. Maar Bas wilde dat er ook even naar hem gekeken werd. Dat ze naar hem zouden luisteren. Dat ze met hem mee zouden komen en Tom zouden zien. Dat ze Tom zouden helpen.
Maar de mensen in de winkelstraat hadden niet naar hem gekeken. De mensen naar de kerk hadden niet naar hem gekeken. Ze hadden niet naar hem geluisterd en ze hadden hem niet gezien. De poppen keken niet eens naar hem.
Hoewel.
De pop van de baby in de voerbak keek terug. De kleine baby keek niet naar wie er om hem heen stond en naar hem keek. Maar hij keek juist naar wie er voor deze voorstelling stond. En in dit geval was dat een hond die hulp zocht voor zijn baasje. Een hond die verdrietig was omdat hij zijn baasje zou verliezen in deze koude nacht.
Was je maar geen pop. Dacht Bas. Dan zou je kunnen helpen.
Verslagen draaide Bas zich om en ging terug.
Tom lag er nog steeds. Koud. Star. Ogen gesloten.
Bas nestelde zich tegen hem aan en begon te piepen en janken. Hij zou zijn baasje kwijtraken. Zijn jonge, lieve, speelse baasje. Deze nacht. In de kou. Niemand wilde hem helpen. Niemand wilde hem zien. Alleen een pop… Alleen een pop had hem gezien.
Terwijl Bas dacht aan de pop in de voerbak. Aan de pop die hem had gezien voelde hij ineens beweging!
Geschrokken deed Bas een paar stappen naar achteren.
Tom. Zijn baasje! Hij bewoog! Hij kreunde! Hij tilde een arm op.
Dolblij begon Bas het gezicht van Tom te likken. Het duurde even en toen gingen zijn ogen open.
‘Waar ben ik?’ Vroeg Tom. En toen hij zijn hondje zag moest hij lachen. ‘Ik moet gevallen zijn! Het is al donker! Kom. We moeten naar huis! Vader en moeder zullen ongerust zijn.’
Bas blafte blij. Hij draafde rond zijn baasje die langzaam opstond, daarna de riem weer aandeed en verder liep.
Ze liepen door de verlaten straten. Langs de kerk. Langs het vreemde bouwseltje met de poppen. Bas keek naar de pop in de voederbak. Die keek nog steeds terug. En iedereen keek nog steeds naar hem. De bijzonderste pop van allemaal. Bas zou zweren dat de kleine baby iets lichter was dan net. Had het denken aan hem geholpen? Was iets hem te hulp gekomen omdat de pop hem wel had gezien? Bas wist het niet. Bas bleef even staan en dacht aan een dankwoord naar de kleine pop die hem wel had gezien. Hij voelde de riem trekken rond zijn nek en draafde met Tom mee. Naar huis. Naar de warmte.
En zo blijven wij ook achter met deze vraag. Maar doet het antwoord er werkelijk toe? Is het de dag van de joelfeesten? De dag van Saturnalia? Of is het de verplaatste verjaardag van Jezus?
Misschien ligt het antwoord eerder dat we allemaal behoefte hebben aan warmte en hulp. En dat we die aan elkaar moeten geven en gunnen.
Een vrolijk kerstfeest. En alvast een gelukkig nieuwjaar.