Afgelopen weekeinde hielp ik mijn broertje met verhuizen. Zijn nieuwe stek ligt in Sleeuwijk. Na een week van ploeteren om het huis op te kalefateren moesten de spullen worden oververhuisd. De stemming was goed, en als er pauze gehouden werd kwam het gesprek op wat ik 3t ben gaan noemen. De “tuintegeltaks” is het meest besproken onderwerp. Nu is de nieuwe tuin van mijn broertje niet echt tuintegelachtig, hij heeft een vijver, voldoende groen en grind. Daartussen lopen wat tegelplaadjes. Ik denk niet dat dat voldoende is voor een enorme aanslag.
Toen ik het 3t fenomeen voor het eerst in de krant spotte was de wethouder die werd gevraagd om een reactie nogal zweverig: er was nog geen manier gevonden om het ten uitvoer te brengen. Maar het werd besproken. Ik zeg: dit is een baantje voor mij! Als puisterige puber had ik weinig met wiskunde, en scoorde ik de ene onvoldoende na de andere. Maar wanneer het ging over het schatten en berekenen van het aantal tegels in een tuin haalde ik redelijke cijfers. Mij lijkt het heerlijk om als het mislukte neefje van de hondenbelasting-inspecteur mijn neus over schuttingen en door heggen te steken om de bewoners te betrappen op een tegeltuintje. Met een maniakale glimlach aan te kondigen dat dit een hele vette prent ging worden en dat ze een ramp vormen voor de gemeente.
De minst populaire persoon van de buurt te worden omdat ik te pas en te onpas tuinen in banjer. En mensen, die hun tegels snel vervangen door een grasveldje, beschuldig van het vernietigen van bewijslast. Met een stok tussen gewoekerd onkruid te wroeten in de hoop een paar tuintegels aan te treffen. De tuintegeltaks-controleur, de schrik van ieders tuintegeltuintje...
Maar ik ben met mijn eigen overwoekerde tuintegeltuin al niet echt populair tussen alle andere tuinen. Laat ik die sprong dus maar laten. Toch wisten de klussers bij het verhuizen iets positiefs te benoemen over de tuintegeltaks: het bekt in elk geval lekker.