Op een van de warmere dagen van deze zomer zat ik op het terras van ijssalon Pinokkio op de Hoogstraat in Werkendam. Al slobberend aan mijn bakje ijs en likkend aan mijn blikje cola hield ik het verkeer en de mensen in de gaten. Het was niet druk, en het terras is ook niet een echt terras. Het grote gemis aan Werkendam vind ik dat er geen echt terras is. Je hebt wel de terrasjes van de frietboeren, maar daar zit je toch niet zo lekker. Dan heb je nog het terras van het oude gemeentehuis, maar dat ligt weer in de schaduw. En ook dit terras is geen echt terras. Het zijn een paar tafels en stoelen die aan de andere kant van de straat zijn neergezet en waar de auto’s op nog geen halve meter langs stuiven. Gelukkig is het éénrichtingsverkeer. Nadat ik een grote auto na had gekeken zag ik vanuit de andere richting twee voertuigen naderen. Scootmobielen, bestuurd door twee dames op leeftijd. Ze tuften aardig door over de ongelijke weg en hielden een soort roepgesprek op gang. De achterste stopte voor de ijssalon en riep haar voorganger.
‘Heb je zin in een ijsje?’ Vroeg ze.
De voorste bracht haar scootmobiel bokkend tot stilstand en draaide zich half om.
‘Wat?’
‘Een ijsje?’ De achterste gebaarde naar Pinokkio.
‘Daar heb ik geen geld voor.’ Grofte de voorste die duidelijk geen zin had in een ijsje.
‘Ik wel.’ De achterste was vastbesloten. ‘Omdat jij vandaag voor het eerst met je scoot op pad bent krijg jij van mij een ijsje.’
Het is vreemd hoe een mens humor kan hebben als hij andere mensen ziet lijden. Ik voelde me lichtelijk geamuseerd toen de voorste zuchtte en sikkeneurig de straat door keek. De achterste pakte haar tasje en begon te rommelen
‘Nou, hè.’ Mompelde de achterste. ‘Ik ben mijn portemonnee vergeten.’
‘Dat is jammer.’ Zei de voorste die duidelijk geen moeite deed om te vijnzen dat ze het jammer vond. ‘Dan gaan we maar door.’
Zonder nog om te kijken trapte ze haar scootmobiel op de staart en zoefde verder. Haar vriendin zag mij kijken, gaf een glimlach en reed door. Achter haar vriendin aan. Zonder ijs.