Afgelopen zondag moest ik mijn oma van het vliegveld ophalen. Ik heb al een aantal vliegvelden gezien in mijn leven, maar dit was de eerste keer dat ik op het vliegveld van Rotterdam was. Bekend als: Rotterdam-The Hague Airport. Mijn eerste indruk was dat het… klein is. Het heeft een kleine verkeerstoren en de terminal bestaat uit een vrij klein gebouw. Ik had in eerste instantie gedacht dat het groter zou moeten zijn dan Eindhoven, maar volgens mij is vliegveld Eindhoven toch echt groter.
En dan de stilte. Binnen was het doodstil. Het leek wel een bibliotheek. Het enige geluid waren de hakken van mijn moeder over de stenen vloer, en de opmerking dat we de levendigheid van Schiphol misten. Het parkeren was dan wel weer gratis. Waar je op de Nationale luchthaven wordt leeggezogen door parkeergelden is het op “RTM” in de eerste twee uur goed toeven door het gratis parkeren.
In elk geval was mijn oma een weekje lekker naar Portugal geweest, gebruind en uitgerust kwam ze met een vriendin uit het vliegtuig en gingen wij op huis aan. Terwijl ik de auto door het steeds drukkere zondagverkeer rond de Maasstad loodste maakte de vriendin van mijn oma, Jannie de opmerking: “nu kan je hier een stukje over schrijven, dat je je oma bent gaan halen.”
Ik heb het geprobeerd, werkelijk waar. Ik heb de hele week een poging gedaan om een stukje erover te schrijven. Maar het is niet gelukt. Ten eerste: het vliegveld is te saai. Ik zou kunnen schrijven over het stuntelende koffiemeisje, of de boze klant die achter mij stond en het allemaal veel te lang vond duren. Maar verder is er niets te vertellen over de Madurodam onder de luchthavens. De autoreis was te voorspoedig om interessant te zijn. En bovendien kan ik de olifant in de kamer niet negeren: Manchester.
Want ik was op de luchthaven wel een beetje bang. Ik zag een paar mannen, en vrouwen, rondlopen in beschermende kleding. Wapens gereed, klaar en op alles voorbereid. En ook ik voelde een beetje angst. Je bent toch op een openbare plek, een plek waar je weet dat er iets kan gebeuren, een plek waar terroristen likkebaardend bij staan kijken, klaar met hun bommen. Maar er gebeurde niets. In plaats daarvan werd ik dinsdagnacht wakker om te plassen, en na die bezigheid zette ik even mijn telefoon aan om nieuws te lezen. En ik zag tientallen berichten over Manchester. Een concert van een popzangeres, een plek waar kinderen en jongeren komen om plezier te hebben.
Die leuke avond is ruw weggeblazen door iemand met een bom. Iemand die erop uit was om anderen pijn te doen, en in dit geval specifiek die kinderen en jongeren. Elk weldenkend mens negeert kinderen in een conflict. In de geschiedenis werden kinderen gemeden of weggehouden wanneer het uit de hand liep. Zelfs de meeste ouders, hoe zeer ze elkaar ook haten, zorgen ervoor dat ze pas op de vuist gaan wanneer de kinderen uit het zicht zijn. En deze zieke geest (want dat is het!) gaat juist kinderen bij zijn eigen conflict lopen betrekken.
Waarom blies hij zich niet op op een plek waar het “minder” uitmaakte. Een politiebureau? Ik gun het de agenten uiteraard niet. Maar die kunnen zich tenminste verdedigen, dat zijn geharde mannen, vrouwen en kerels die het klappen van de zweep kennen. Of een belastingkantoor, daar hebben ze ervaring met aanslagen. Nee, hij koos een plek uit waar mensen naartoe gaan om lol te hebben, die dit niet verwachten en alles behalve voorbereid zijn op het bloedbad waarin ze terecht kwamen. Het jongste slachtoffer was acht jaar. Acht jaar! Als er een god is die de slachting van achtjarigen goedkeurt en zelfs beloont met tig maagden dan loop ik direct over naar de andere zijde.
Maar er spookt nog iets door mijn hoofd. En dat vind ik erger. Tweeëntwintig doden zijn er gevallen, en het doet mij weinig. Ik vind het erg. Ik vind het verschrikkelijk. Maar het is de zoveelste aanslag op Europese bodem. Het zijn de zoveelste doden aan een lange lijst met doden en gewonden die al zijn gevallen. Het is de zoveelste keer dat ik schrijf over terrorisme. Het begint een akelige gewoonte te worden.