Kerstverhaal 2015
De Glaszetter
Kerstavond! Heerlijk! Ik strekte mijn benen en zette de televisie aan. Als vrijgezel had ik weinig van doen met het familiegebeuren, maar er was zat te doen op de televisie... tenminste...
Het overgrote deel waren kerstfilms, daarnaast had je nog een aantal concerten...
Ik zette de tv maar weer uit. Wat een bagger. Andrea Boccelli was net gedwongen zijn mond te houden door mijn actie toen ik ineens mijn telefoon hoorde piepen. Misschien had ik wel geluk en was het een lekker mokkel die mijn nummer toevallig had gevonden en ook een avond alleen was.
Het nummer was mij in elk geval onbekend en ik nam op.
‘Paul.’
“Spreek ik met glaszetterij het Rinkeltje?”
Ik moest even een vloek onderdrukken; het was mijn werktelefoon. Hoewel ik mijn private en zakentelefoon wegens belastingtechnische redenen door elkaar gebruikte.
‘Ja, excuses, daar spreekt u mee.’
“Dominee Veldman, van de plaatselijke kerk, het spijt mij dat ik u stoor.”
Ik vroeg mij af wat een dominee moest. Of waren ze begonnen met agressieve werving? Een soort telemarketing.
‘Zegt u het maar?’
“Een aantal kwajongens, ongetwijfeld, heeft vanavond besloten om een ruit in te gooien. Nu heb ik dadelijk de kerstdienst en het is een beetje koud aan het worden in de kerk.”
‘Aha.’ Mompelde ik. ‘U wilt dus dat ik die ruit even kom fiksen?’
“Als dat zou kunnen, heel graag.”
Ik nam de maten door, en zei tegen de dominee dat ik er snel zou zijn, het was een standaardmaat die ik altijd wel in mijn bus had liggen. Snel rende ik naar boven en schoot in mijn werkkleding. Het was wel een gelukje, onregelmatigheidstoeslag, kerstavond... misschien kon ik van de extraatjes weer vuurwerk kopen!
Aan de andere kant was het jammer dat de jongens geen glas-in-lood raam hadden ingegooid. Dat zou meer opleveren. Hierin zat weinig werk.
Ik liep naar mijn werkbus en startte die. De kerk was niet ver weg. Onderweg bedacht ik de ironie, mijn oma zou dolblij zijn geweest als ik weer naar de kerk was gegaan.
Ik had nog geen vier straten gereden toen ik iemand op de weg zag staan. Hij zwaaide met zijn armen en ik stopte. Verbaasd en geïntrigeerd over wat er aan de hand kon zijn.
Ik draaide het raampje naar beneden en de man kwam langszij gelopen. Een buitenlander, ik voelde me meteen al niet veilig meer.
‘Meneer.’ Begon hij moeilijk. ‘U heeft kliklik?’
‘Kliklik?’ Vroeg ik verbaasd. Wilde hij soms zijn pistool laden om mij te overvallen.
‘Ja, kliklik.’ Hij brabbelde wat en wees naar een huis.
Dit huis kende ik wel. Het had de afgelopen maanden in de plaatselijke krant gestaan en was de inzet geweest van een politiek geschil die de gemeenteraad had aangezet tot een nieuwe vorming van het college. Omdat er zo veel vluchtelingen over de Middellandse zee kwamen zetten moest iedereen een steentje bijdragen. Dus ook onze gemeente die een huis beschikbaar had gesteld.
Protesten waren er geweest! Handtekeningenacties, marsen, geschreeuw en gegil. Maar uiteindelijk waren er toch vluchtelingen gekomen. Het huis was een normaal rijtjeshuis in een goedkope huurwijk dus er werd geredeneerd dat er niemand last van zou hebben.
‘Kliklik, open!’ Zei de man.
Ik keek naar de bovenste verdieping en zag wat hij bedoelde.
‘Kapotte ruit?’ Ik zag een groot gat.
‘Ja.’ Zei de man opgelucht. ‘Ik kliklik ehm... papier... vet papier! Kliklik!’
De stukjes vielen op zijn plaats; de beste man wilde een nietapparaat om karton tegen het kozijn te kunnen nieten. Nu was ik daar natuurlijk in voorzien. Ik kon zijn ruit natuurlijk repareren, maar ik had haast. Ik zette mijn busje op een parkeerplek en kwam even later met het nietmachine. De man leidde mij naar binnen, in de kale gang van het huis. Er hingen geen schilderijen en de muur was kaal, zelfs geen behangetje. In de woonkamer stonden krakkemikkige kringloopmeubels en zat zijn vrouw. Hoofddoekje, natuurlijk.
Hij riep wat naar zijn vrouw die blijkbaar opgelucht antwoord gaf en wenkte mij naar boven de trap op.
Boven aan de trap liet hij mij een steen zien.
‘Krak.’ Zei hij simpelweg terwijl hij de baksteen weer op de laatste trede legde.
Ik kon hieruit opmaken dat er niet alleen kwajongens bij de kerk waren geweest maar ook hier hadden huisgehouden.
De kamer voor in het huis was net zo koud als buiten, hij had al een stuk karton dat groot genoeg was om het raam te bedekken en legde dat tegen het kozijn. Zijn blik maakte mij duidelijk dat hij verwachtte dat ik de nietjes in de hoeken en randen zou doen.
Ik stapte op het raam af en keek in het rond. Mijn oog viel op een stapeltje boeken. Schoolboeken, kinderboeken. Het bed, een klein bed. Dit was een kinderkamer!
Nu ben ik in veel dingen rechts. Eigen volk eerst, geen geld naar Afrika zelfs (stiekem) minder, minder, minder. Maar zelfs ik was geschokt dat iemand het raam van een kinderkamer in durfde te gooien.
‘Kliklik.’ De man keek mij aan.
‘Weet je wat. Ik repareer dat raam wel even.’ Zei ik tegen hem. Ik pakte het karton van hem over en liep naar beneden. De man achtervolgde mij.
‘Kliklik, vet papier! Kliklik.’
‘Nee nee, ikke maken.’ Zei ik in mijn beste buitenlands.
Zelfs zijn vrouw kwam uit de woonkamer gelopen en keek vragend naar haar man die mij achtervolgde. Ik liep naar mijn bus, legde het karton erin en pakte een nieuw stuk ruit, mijn gereedschapstas hing ik om mijn nek.
Toen ik terugkwam werden de ogen van de man groot en begon hij te praten. Ik hoorde geen kliklik, maar voor iemand die een kapotte ruit had deed hij hinderlijk veel moeite mij tegen te houden.
Ook zijn vrouw begon tegen mij aan te praten, haar hoofddoek was nu af en ik vroeg me af hoeveel weesgegroetjes ze aan Allah zou moeten geven om dat te rechtvaardigen. Ik balanceerde moeizaam de trap op, liep met de ruit naar de kinderkamer en begon te werken. Over de straat zag ik af en toe kerkgangers lopen; met een beetje geluk was ik net op tijd voor de dienst begon.
‘Wat doet u?’ Vroeg een stem toen ik de kapotte ruit eruit had gehaald en net het nieuwe erin tilde.
Ik was niet alleen op de kamer en ik besefte dat ik de man en vrouw al een paar minuten niet meer had gehoord. Achter mij stond een meisje. Ze sprak Nederlands, maar met een zwaar buitenlands accent.
‘Ik fiks het raam even.’ Zei ik.
‘Maar papa zegt geen heb geld u te betalen.’
Dat had ik ook al bedacht.
‘Komt wel goed.’ Zei ik. ‘Is dit jouw kamer?’
‘Ja, lag al in bed... steen door glas.’
Ze wees naar haar voeten die in het verband zaten.
‘Ben je erin gestapt?’
‘Oepseluk.’ Zei het meisje.
‘Dat heet “per ongeluk”.’ Hielp ik haar.
‘Prongeluk.’
‘Goed genoeg.’ Ik had het raam gerepareerd en klopte mijn handen af.
‘Maar heb geen geld.’ Zei ze weer.
‘Het komt wel goed.’ Ik bedacht dat ik de kerk er wel voor op kon laten draaien, of anders de gemeente. Een glasverzekering zouden ze wel niet hebben. ‘Dan kan jij je bedje weer in.’
Op de gang werd ik opgewacht door vader en moeder die hun dochter naar voren hadden geschoven vanwege haar betere kennis van het Nederlands.
Het meisje begon hen uit te leggen wat ik had gedaan en dat ik er geen geld voor wilde. Ik kreeg het zelf bijna te kwaad toen haar moeder in tranen was en mij omhelsde. Zelfs haar vader probeerde mij een zoen te verkopen.
‘Nee, hoeft niet.’ Hield ik af. ‘Ik werken, nu.’
De kapotte ruit ging in de bus en ik reed verder.
De kerkklokken begonnen al te luiden en ik moest haast maken om nog op tijd te zijn. Misschien wilde de dominee het hele gebeuren wel een paar minuten uitstellen zodat ik het af kon maken. Ik rondde een bocht om af te snijden en wilde snelheid maken toen ik een schreeuw hoorde. Ik trapte op de rem, bang dat ik iemand had geraakt en keek in mijn spiegels. Er stond weer iemand midden op de weg te zwaaien die naar mijn auto toe rende. Weer was het een man, misschien net iets jonger dan ik was. Hij had witte kleding aan.
‘Bent u een glaszetter?’ Vroeg hij hijgend door mijn, weer, geopende raam.’
‘Nee, deze bus heb ik gejat, ik verkoop kletskoek om rond te komen.’ Zei ik in een zwakke poging tot een grap die de man niet scheen te begrijpen. ‘Wat is er?’
‘Ik werk in het bejaardenhuis en wilde net de gouden gids pakken om een glaszetter te bellen. We hebben een kapot raam.’
Ik keek verlangend naar de weg voor me. Ik moest bij de kerk zien te komen. Maar bejaarden in de kou laten zitten...
‘Ik kom eraan.’ Ik parkeerde wederom mijn bus en liep achter de man aan, door de steriele gangen van het gebouw naar een grote kantineruimte.
‘Daar.’ De man wees en ik floot tussen mijn tanden.
‘Een leuk gat.’ Merkte ik op. ‘Maakt u zich geen zorgen, zo gemaakt.’
Ik rende bijna terug naar mijn bus, pakte een nieuwe ruit en als een ware superman snelde ik weer naar binnen. Glaszetterij het Rinkeltje; de hoop van buitenlanders en bejaarden.
Ik hoopte dat de tuinman goed op zou letten wanneer hij de volgende keer de tuin kwam doen, want ik ging in het donker niet zoeken naar de scherven die buiten waren beland. Ik tilde de kapotte ruit en merkte dat ik werd aangekeken door een oude man met een looprekje.
‘Drukke avond?’ Informeerde hij.
‘Op deze manier wel.’ Ik hoorde de kerkklokken nog, misschien was ik nog op tijd. Zo lang de klokken klonken. ‘Hoe is het gekomen?’
‘Fien had een woedeaanval.’ Zei de man.
‘Fien?’
‘Ja, ze wilde naar de kerk.’
‘En dat mag niet?’
‘Dat kan niet. Normaal kwam er een bus met chauffeur, maar die is wegbezuinigd. En Fien is slecht ter been dus moet in een rolstoel. En de kerk is een beetje ver rollen, dijkie over en zo.’
Ik pakte de nieuwe ruit en plaatste die.
‘Fien kan wel met mij mee.’ Zei ik voor ik doorhad wat ik zei. ‘Ik moet een ruit zetten in de kerk.’
‘Zou dat kunnen?’ Vroeg de man.
‘Ik ga toch naar dezelfde plek.’ Knikte ik. ‘En ik heb een bus. Dan moet ze wel achterin maar het is maar een paar minuten met de auto.’
‘Ik zal het meteen voorstellen.’ De man rekte weg en ik maakte de ruit af.
Toen ik mij omdraaide zag ik dat er drie oudjes binnen kwamen. Twee in rolstoel en de man.
‘Gaat u naar de kerk?’ Fien was een oud mensje met trillende handen en kort wit haar.
‘Een ruit zetten.’ Zei ik wijzend op de net geplaatste ruit.
‘Koos zei dat wij mee konden.’ Merkte het andere vrouwtje op.
Ik had in eerste instantie alleen Fien in gedachten. Maar als er één rolstoel in mijn bus kon pasten er natuurlijk ook twee.
‘Ja, dat kan.’
Het werd nog een hele toer om de rolstoelen in mijn bus te krijgen. Ik kon de oudjes en rolstoelen niet tillen dus van een paar planken maakten ik en de begeleider een opritje. Toen ze veilig en wel in de laadruimte zaten gaf ik de mensjes een zaklamp.
‘Ik zal voorzichtig rijden.’ Beloofde ik terwijl ze giechelend als kleine meisjes met hun lantaarns speelden. Koos zat voorin op de bijrijderstoel.
‘Recht zo die gaat kap’tein.’ Brulde hij. Ik startte de bus in wat, hopelijk, de laatste etappe zou worden. De kerkklokken waren stil.
De parkeerplaats bij de kerk was overbevolkt en ik parkeerde mijn bus voor de ingang. De dames hadden zich goed vermaakt tijdens de rit en ik hielp ze voorzichtig naar buiten om daarna naar binnen te lopen.
Koos nam de andere rolstoeler zodat hij zonder looprek naar binnen kon.
De dienst was al lang en breed begonnen en de dominee hield haperend stil in zijn preek toen ik de deur open maakte en naar binnen stapte met de kreupeloptocht.
‘Een beetje vooraan.’ Zei Fien. ‘Anders hoor ik het niet.’
Ik voelde de blikken van de mensen toen ik gedwongen was het middenpad van de kerk te nemen. Mensen stootten elkaar aan en fluisterden.
‘Te laat. Geen stijl.’ Werd er gefluisterd.
‘En ook in die kleren.’
‘Ik vind het niet kunnen hoor.’
Met een rood hoofd van schaamte zette ik Fien naast de eerste rij. De dominee glimlachte mij toe en toen ik op mijn borst wees zodat hij mijn bedrijfslogo kon zien knikte hij en wees op het raam.
Het was in de hoek van de kerk voorbij de laatste rij. Een groot gat, zoals ik er al meerdere had gezien vanavond, liet de kou door. Het was ook geen wonder dat er in die hoek geen mensen zaten.
Ik wenste Fien, Koos en Kaatje succes en liep terug naar de bus om mijn gereedschap te pakken. Terwijl de dominee zijn preek deed ging ik terug de kerk in en begon met het demonteren van de ruit. Ik probeerde zo stil mogelijk te doen maar kon niet voorkomen dat er toch geluid werd gemaakt. Telkens wanneer er gerinkel klonk voelde ik hoe er geïrriteerde blikken naar me werden geworpen. Ik haalde de kapotte ruit eruit en liep ermee terug naar mijn bus om de nieuwe te pakken. Maar... er was er geen meer.
Een beetje paniekerig keek ik alles na. Ik had kleinere maten, grotere maten, maar niet deze meer. Ik had er nog maar twee gehad! Eentje hing nu bij de vluchtelingen en de ander in het bejaardentehuis.
Ik draaide me om en keek naar de kerk. Ik kon naar huis rijden. Misschien dat ik er nog eentje in mijn schuur had. Maar dan zaten ze hier weer in de kou, en Koos, Kaatje en Fien waren hier ook. Die moesten ook terug.
De oplossing was duidelijk; ik had het karton van de vluchtelingen nog liggen. Ik pakte mijn klaklak, sorry, nietmachine en liep naar binnen.
Toen ik de deur weer open deed waren de beschuldigende blikken niet van de lucht. Ik probeerde mij te verbergen achter de zoom van mijn jas en liep naar het raam. Het karton paste.
“Klaklak!” “Klaklak!” Het klonken als geweerschoten in de ruimte. Verbaasd keek ik om. De dominee was gestopt met preken en blijkbaar was er een stil gebed. De mensen zaten met hun handen gevouwen en ogen gesloten. Degene die mij niet kwaad aankeken dan. Ik bleef even wachten tot de dominee “Amen” had gezegd en maakte mijn karwij af door snel vijftien meer nietjes te gebruiken. Het klonk als een macaber applaus.
Omdat ik moest wachten op de oudjes en de dominee uitleg moest verschaffen nam ik op de laatste rij plaats om te wachten.
De dienst duurde nog drie kwartier en toen de kerk leeg liep kreeg ik meerdere blikken te verduren. Ik hoorde ook het gefluister van hoe ik het waagde aan het werk te gaan tijdens de dienst.
Als laatste kwam de dominee en ik stond snel op.
‘Het spijt mij, ik had geen raam meer op voorraad. Ik heb meerdere adressen gehad vanavond. Ik had meteen moeten komen. Sorry dat ik de dienst heb verstoord.’
‘Denk je echt dat dat iets uitmaakt?’ Zei de dominee. Hij keek opzij en ik zag het vluchtelingengezin dat aansloot bij de rij naar buiten. Het meisje liep moeilijk maar zwaaide toen ze mij herkende terwijl haar moeder haar hoofddoek omknoopte. Daarna keek de dominee om naar de bejaarden die vooraan zaten en blijkbaar gezellig met elkaar in gesprek waren.
‘Jezus in de stal had niet eens ramen, maar een koude kribbe.’ Zei de dominee. ‘De herders namen hun werk, de schapen, gewoon mee. En hij heeft hen ook niet terecht gewezen. Al die mensen die hier waren voelen zich goed en beter omdat ze naar de kerk zijn gekomen. Maar denk je echt dat zij iets goeds hebben gedaan?’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Jij hebt de ruit van een gezin vervangen dat op de vlucht is. Ja ik weet het want ze waren hier zoals je zag.’
‘Ik dacht dat het moslims waren.’
‘Klets, die vrouw draagt een hoofddoek omdat ze het hier koud vind. Het zijn Christenen, verdreven uit hun thuisland. Omdat jij hun ruit hebt vervangen durfden ze weg te gaan en hier te komen voor de dienst. En wat denk je van het trio vooraan? Tientallen mensen die alleen maar naar de kerk komen op kerstavond als een soort familie-uitje zijn dat bejaardenhuis gepasseerd en hebben hen niet opgepikt, maar jij wel terwijl je eigenlijk iets anders te doen had. Je voelt je beschaamd, maar je zou je juist trots moeten voelen dat je vanavond zoveel hebt gedaan, je moest naar hier maar je ging naar de plekken waar mensen je hulp echt nodig hadden. En mijn dienst... ach, volgend jaar heb ik er weer een. En het jaar erna ook weer.’
‘Ik zal morgen terugkomen om de ruit te vervangen.’ Beloofde ik, mijn schaamte was niet verdwenen, de blikken waren blijven kleven. ‘Dit is slechts een noodoplossing.’
‘Kom maar gewoon weer midden in de dienst, het gaat niet over hoe anderen naar je kijken en beoordelen. En nogmaals: wees trots!’ De dominee legde een hand op mijn schouder en kneep er even in.
Toen ik die avond in bed kroop zette ik echter mijn wekker. Trots voelde ik mij nog niet. Wel moe.
Einde